Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Glavimans

betekenis & definitie

Glavimans is de naam van eenige uitstekende Nederlandsche scheepsbouwkundigen. Van deze vermelden wij:

Pieter Glavimans Janz., scheepstimmerman op de marine-werf te Rotterdam. Zijne „Verhandeling over de beste en onkostbaarste wijze van zamenstelling der masten voor oorlogs- en andere zware schepen” werd in 1799 door het Bataafsch Genootschap te Rotterdam met zilver bekroond, terwijl zijn bloedverwant en naamgenoot de gouden medaille behaalde.

Pieter Glavimans, een bloedverwant van den voorgaande. Hij werd geboren in 1755 en klom door zijne bekwaamheid op tot constructeur-generaal der Bataafsche, later Koninklijke Marine te Amsterdam. Het Koninklijk Nederlandsch Instituut koos hem den 18den Julij 1808 tot lid der Eerste klasse, nadat het Bataafsch Genootschap van Proefondervindelijke Wijsbegeerte hem reeds in 1799 het lidmaatschap had opgedragen. Na de omwenteling van 1795 werd hij lid der commissie, belast met de inspectie der oorlogschepen, die kort daarna gereed was met haar belangrijk verslag.

Met Florijn en J. Blanken ontwierp hij in 1799 het plan tot het leggen van eene kunstklip, om vijandelijke schepen in het zeegat van Tessel te doen stranden, en in 1803 had hij het bestuur over den aanbouw van vaartuigen, waarmede Napoleon Engeland wilde aantasten. Hij schreef eene „Verhandeling over de nuttigheid en noodzakelijkheid der drooge dokken (1798)”, welke door het Bataafsch Genootschap met goud bekroond werd. Hij overleed den 24sten September 1820.

Cornelis Jan Glavimans, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Rotterdam in 1786, ontving eerst aldaar en later te Antwerpen onderwijs in den scheepsbouw, werd na de omwenteling van 1814 onderconstructeur te Amsterdam, daarna directeur van de school van scheepsbouw, toen constructeur der tweede klasse en hoofdingenieur der Marine, en bij de opheffing van ‘s Rijks Marinewerf te Rotterdam hoofdingenieur en directeur van scheepsbouw. Wegens zijne wankelende gezondheid nam hij in 1857 zijn ontslag, werd toen ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw, doch overleed reeds den 12den Augustus daaraanvolgende.

Hij was in 1827 tot correspondérend lid en in 1833 tot lid gekozen van het Koninklijk Nederlandsch Instituut; — voorts was hij medebestuurder van het Bataafsch Genootschap te Rotterdam, lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap enz. Hij onderscheidde zich door groote bekwaamheid en door een degelijk karakter, en heeft belangrijke diensten aan het Vaderland bewezen. Hij schreef eene „Verhandeling over de toepassing van het regtlijnig en bouwkundig teekenen op de verschillende vakken van nijverheid”, welke door het Provinciaal Utrechtsch Genootschap met goud is bekroond.

Voorts vindt men van hem in het „Tijdschrift voor wis- en natuurkunde” van het voormalig Koninklijk Nederlandsch Instituut: „Verslag omtrent de middelen van Kyan, Burnett en Payne om de duurzaamheid van het hout te bevorderen”, — „Proeven ter bepaling van de sterkte der metalen”, — en „Beschouwing over de zelfontbranding van zwartsel”, — in het „Tijdschrift, toegewijd aan het Zeewezen”: „Over de stuwing der schepen”, — „Over Rodgers ankers”, — „Over het spil van Philips”, — „Over het gewigt en de afmetingen van ankers, kabels en ketingkabels”, — en „Over de pompen van Chalders”; — en in het „Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid” eene bijdrage „Over oxydéren van het koper, dat tot dubbeling der schepen gebezigd wordt.”

< >