Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Giusti

betekenis & definitie

Giusti (Giuseppe), een verdienstelijk Italiaansch dichter, geboren den 9den Mei 1809 in het vlek Monsummano tusschen Florence en Pescia, studeerde te Pisa in de regten en vestigde zich vervolgens te Florence, waar hij onder de leiding van den advocaat Capoquadri — later minister van Justitie — werkzaam was. Hij toonde zich echter weinig genegen tot de practijk, en zijne wankelende gezondheid alsmede eene teleurgestelde liefde maakten hem nog meer afkeerig daarvan. Met groote ingenomendheid daarentegen wijdde hij zich aan de dichtkunst en zonderde zich af van de wereld, hiervoor vergoeding zoekende in den omgang of de briefwisseling met vermaarde tijdgenooten en trouwe vrienden, zooals Manzoni, d’ Azeglio en Capponi. Reeds in 1835 waren talrijke afschriften verspreid van zijn gedicht op den dood van Keizer Frans I („II dies irae”).

Zoo stout en vrij had zich, wat vorm en inhoud betreft, in Italië niemand van de boeijen van vrees en vooroordeel losgerukt. Weldra volgden in denzelfden trant: „Insulto”, — „Legge penale per gl’impiegati (1835)”, tegen de bureaucratie gerigt, — „Lo Stivale (1836)”, waarin hij de nationale onafhankelijkheid van Italië verheerlijkte, — „Incoronazione (1838)”, — „Vestizione dun cavaliere (1839)”, eene satyre op de zucht naar ridderorden”, — en vooral „Girella (1840)”, eene geeseling der politieke weerhanen. Weldra waren zijne gedichten, schoon ongedrukt en zonder naam van den vervaardiger, van de Alpen tot aan den Etna algemeen gelezen en bewonderd. In de volgende jaren dichtte hij onder anderen „Bello”, en „Scritta (beide in 1841)”, — „Reuma d’un cantante”, en „I Brindesi (beide in 1843)”, waarin de zucht om Frankrijk na te volgen en de zeden der Ultramontanen werden doorgehaald, — „Gli umanitari (1841)”, en „Gli immobili ed i se moventi (1841)” tegen de hersenschimmen der socialisten, — en „La terra de’morti (1841)”, tegen Lamartine gerigt. Toen hij in 1844 te Livorno de baden gebruikte, verscheen eene gebrekkige en verminkte uitgave van zijne gedichten onder den titel „Poesie d’un Italiano”, zoodat hij zich genoodzaakt zag, zelf eene goede uitgave van zijne „Versi (1845)” in gereedheid te brengen. In dat jaar dichtte hij: „II papato di Prete Pero”, en in „Gingillino” beschreef hij den levensloop van een Toscaansch staatsambtenaar van de wieg tot aan het graf. Daar hij een voorstander was van een zeer gematigd liberalismus, slingerde hij zijne bliksems desgelijks op het „Jonge Italië”. Toen na de troonsbeklimming van Pius IX een nieuw tijdperk voor Italië scheen aan te breken, baarden zijne gedichten: „II congresso de’Birri” en „Spettri del 4 Settembre” veel opzien.

In 1848 werd hij lid van de Toscaansche Kamer van Afgevaardigden; hij voerde er zelden het woord, maar als hij sprak, onderscheidde hij zich door zijne treffende en kernachtige taal. In den zomer van 1849 gevoelde hij zich zeer ziek en begaf zich naar de baden van Viareggio, en hij overleed den 31sten Maart 1850 in het paleis van Gino Capponi te Florence. Zijne hekeldichten, waarin hij de juiste uitdrukkingen aan de volkstaal ontleende, hebben een belangrijken invloed gehad op de gemoederen in Italië. Eene meer volledige verzameling zijner „Versi” verscheen te Florence in 1852. Zij bevat 87 gedichten, maar werd aanstonds in beslag genomen. Toch kwam er in 1856 eene tweede in het licht, en deze is in 1859 uit zijne nalatenschap vermeerderd en nogmaals gedrukt. Ook heeft men eene verzameling van spreekwoorden, benevens een aantal brieven van zijne hand in het licht gegeven.

< >