Het geslacht Georgina W. of Dahlia Cav. behoort tot de familie der Zaamgesteldbloemigen en wèl tot de groep der Asteroïdeae.
Zij hebben een vruchtbodem met stoppeltjes en meeldraden zonder aanhangsels aan den voet. De vruchten bezitten geen zaadpluis, doch slechts eenige uitpuilende puntjes, en zijn allen gelijkvormig. Van Dahlia Guv. zijn de bloemen van de schijf en van den rand verschillend van kleur, terwijl de straalbloemen vrouwelijk of geslachtloos zijn. De schijfbloempjes hebben een 5-tandigen rand. Het omwindsel is dubbel. Het buitenste gedeelte bestaat uit 5 afstaande of omgeslagen bladeren, en het binnenste is in 2 rijen gerangschikt en bestaat uit eenigzins zaamgegroeide bladorganen.
De zamengedrukte vrucht heeft een paar hoornachtige puntjes. D. coccinea W. is de gewone Georgine, welke ook D. pinnata Cuv. en Georgina variabilis W. genoemd wordt. De wortel draagt spilvormige knollen, — de stengel wordt bijna 2 Ned. el hoog en is rond en onbehaard. De bladeren zijn afloopend en vindeelig en hebben eironde, zaagtandige schijven; zij zijn van boven zeer glanzig. De bloemen gelijken op eene veelkleurige cocarde, die er zijdeachtig uitziet. Wanneer men een deel der plant fijnwrijft, ontwaart men een eigenaardigen, doch niet aangenamen geur.
Dit plantengeslacht behoort eigenlijk in Mexico te huis, en zijne soorten zijn in talrijke verscheidenheden over Europa verspreid. Vooral ook heeft men zich beijverd, om lage soorten met groote bloemen aan te kweeken. Men vermenigvuldigt ze door verdeeling der wortels, doch deze, die vóór de vorst uit den grond genomen worden, dient men des winters met groote zorg voor koude en vochtigheid te bewaren. Intusschen worden ook wel stekken geplant, of de zaden in den grond gelegd. Dit laatste dient bij het eindigen van den winter te geschieden; na verloop van 8 weken kan men de planten verzetten, welke doorgaans in hetzelfde jaar nog bloeijen. Alexander von Humboldt heeft deze plant naar Europa gezonden; men betwijfelt het echter, of zulks niet reeds vroeger is geschied. Wij geven in bijgaande figuur eene voorstelling van een tak der Georgine op ⅓de der natuurlijke grootte.