Garasjanin (Ilia), een Serbisch staatsman, behoort tot die groote grondbezitters, wier namen met de geschiedenis der wedergeboorte van Serbië onafscheidelijk verbonden zijn. Hij werd geboren te Garasja, een dorp in het district Kragoejewatz, ontving buiten zijn vaderland eene uitstekende opleiding en trad reeds vroeg in staatsdienst. Hij nam deel aan de bewegingen, die door de eigendunkelijke daden van vorst Michaël Obrenowitsj waren veroorzaakt, alsmede aan het verzet tegen dien Vorst, hetwelk zijn afstand van het bewind ten gunste van zijn zoon Michaël ten gevolge had (1839), zoodat Garasjanin zich aan den steeds nog magtigen invloed van het geslacht Obrenowitsj onttrekken moest door naar elders de wijk te nemen. Door bemiddeling van Rusland en Turkije keerde hij echter in 1842 terug, en toen gemeld geslacht in dat jaar geheel en al uit het bestuur des lands verwijderd was, werd hij door vorst Alexander Karageorgewitsj, tot wiens verheffing hij ijverig had medegewerkt , met de portefeuille van Binnenlandsche Zaken belast. in die betrekking verwierf hij groote verdiensten door eene grondige hervorming van de regtspleging en van het onderwijs. in 1852 zag hij zich benoemd tot hoofd van het kabinet en wist bij de Oostersche verwikkelingen de onzijdigheid van Serbië te handhaven.
Om echter de ontevredenheid uit den weg te ruimen, door de Russisch-gezinde partij bij het volk veroorzaakt, verleende de Vorst hem in 1854 zijn ontslag, waarna Garasjanin zich naar het buitenland begaf. Toen echter in 1857 de afkeerigheid des volks van hun Vorst gedurig duidelijker bleek, keerde de staatsman terug en kreeg weder het beleid der Binnenlandsche Zaken in handen. Zoodra voorts Alexander Karageorgewitsj in 1858 door het eenstemmig besluit der Vertegenwoordiging van zijne waardigheid ontzet en Milosj de oudere in zijne plaats op nieuw gekozen was, bepaalde zich Garasjanin tot het ambteloos leven, doch na den dood van dien Vorst (1860) kwam hij weder in dienst bij diens zoon en opvolger Michaël, waarna hij in 1862 nogmaals voorzitter werd van het kabinet. Als zoodanig bestuurde hij de Serbische aangelegenheden tot in November 1867, toen de Vorst hem een eervol ontslag verleende, om langs dien weg een meer persoonlijken invloed te bekomen op den gang der regeringszaken.