Figuéroa (Francesco de), een der meestberoemde Spaansche dichters der 16de eeuw, geboren omstreeks het jaar 1540 te Alcala de Henares, bezocht de universiteit zijner geboorteplaats en begaf zich voorts als krijgsman met het Spaansche leger naar Italië, waar hij zich met zooveel ijver op de dichtkunst toelegde, dat hij den lauwerkrans en den bijnaam „De goddelijke” verwierf.
Daar hij wegens zijn letterkundigen roem en zijn beschaafden omgang voor een der uitstekendste mannen van zijn tijd gehouden werd, ontving hij van don Carlos van Aragon, eersten hertog van Terranova, de uitnoodiging, om hem in 1579 naar Vlaanderen te vergezellen. Vermoedelijk heeft hij daar slechts korten tijd vertoefd. De laatste jaren van zijn leven bragt hij door in zijne geboortestad, en hij overleed aldaar omstreeks het jaar 1620. Uit overmaat van zedigheid deed hij kort vóór zijn dood al zijne gedichten verbranden. Intusschen waren er afschriften van sommige in het bezit zijner vrienden gebleven, en deze werden het eerst openbaar gemaakt door don Luis Tribaldos de Toledo in 1625.
Later werden zij bij herhaling gedrukt. Zij bestaan uit sonnetten, canzonen, elegieën en het beroemde herdersdicht „Tirsi”. Hij dichtte even gemakkelijk in het Italiaansch als in het Spaansch. — Nog vinden wij vermeld Cristoval Suarez de Figuéroa, Spaansch dichter, die in het laatst der 16de eeuw te Valladolid geboren werd. Hij leverde eene vertaling'van den „Pastor fido” van Guarini, — een herderroman „La constante Amarilis, prosas y versos (1609, 3de uitgave, 1781)”, — en het geschiedkundig werk „Hechos del marques Don Garcia Hurtado de Mendoza (1613)”, een verhaal van den oorlog met de Araucanen bevattend.