De Etna, een hoogst merkwaardige vuurspuwende berg op Sicilië, verheft er zich uit de zee ter hoogte van 3400 Ned. el en ligt met zijn besneeuwden top op 37°45'40" N.B. en 31°40'9" O.L. van Teneriffe.
Hij heeft den vorm van een kegel en aan den voet een omvang van 20 geogr. mijl. Zijne helling is zeer glooijend, doch de top gekroond met een steilen kegel, waarin zich een trechtervormige krater bevindt met een omtrek van 30 tot 40 minuten gaans. Langs de helling vindt men hier en daar kleine kraters en ook ketelvormige dalen, die aan voormalige kraters hun ontstaan verschuldigd zijn. Zelden toch stroomt de lava uit den hoofdkrater, maar doorgaans uit de zijden van het berggevaarte, zoodat men op dit laatste geene enkele plek als veilig kan beschouwen, hoewel het 65 steden, vlekken en dorpen met ongeveer 200.000 inwoners draagt. Hiertoe behoort de fraaije stad Catánea, van lava op lava gebouwd, met 60.000 inwoners.
Volgens den plantengroei onderscheidt men op den Etna 3 gordels, namelijk den bebouwden (regione colta), den boschrijken (regione silvosa) en den besneeuwden (regione nevosa). De eerste is een van de vruchtbaarste gewesten der aarde. Daar groeijen dadelpalmen, olijf-, vijge- en amandelboomen, — daar heeft men uitmuntende wijngaarden, — daar verbouwt men tarwe, garst enz.
Op den tweeden gordel verheffen zich kastanjeboomen, die wegens hunne dikke stammen wereldberoemd zijn, — voorts beuken, dennen, berken enz. Op den hoogsten gordel is de bodem woest en kaal of met sneeuw bedekt. Hier heerscht zelfs in den zomer des nachts eene felle koude, en een groot deel van Italië ontvangt van den Etna-top de noodige hoeveelheid sneeuw en ijs.
In den bovensten kegel bevindt zich, zooals wij reeds zeiden, de voornaamste krater, die eene trechtervormige gedaante heeft. Zijn bodem is met lavablokken bedekt, waartusschen uit talrijke kloven zwavelwaterstofgas oprijst. Somtijds kan men onder gunstige omstandigheden in den krater afdalen, doch de damp belet er de waarnemingen. Ook wagen zich niet velen aan zulk eene gevaarlijke onderneming. Het aantal kraters langs de helling des bergs bedraagt ongeveer 80, en één van deze, de Monte Rossi bij Nicolosi, heeft eene hoogte van 150 Ned. el.
Bij de uitbarsting van den 27sten Maart 1809 openden zich plotselijk 12 kraters, van welke 2 onophoudelijk onder een oorverdoovend gedruisch, vlammen en gloeijende rotsblokken uitbraakten. In 1811 ontstonden er 7 aan de oostzijde van den berg. Reeds door schrijvers der oudheid zijn uitbarstingen van den Etna vermeld, — in den laatsten tijd hadden er plaats in 1819, 1832, 1838, 1842 en 1843.
Vreeselijk was vooral de uitbarsting van het jaar 1669. Zij nam een aanvang den 11den Maart en eindigde eerst in Julij. Den 8sten Maart verhief zich een storm met aardschokken, en 3 dagen later scheurde de grond nabij Nicolosi, waarna men door de spleet de wit gloeijende lava kon zien schitteren. Nog andere kloven openden zich, waaruit met geweldig geraas dikke dampen, steenen, asch en zand oprezen. Daarna zag men uit den hoofdkegel, tot op dien tijd volkomen rustig, eene dikke, zwarte rookkolom, vergezeld van rosse vlammen en vurige bliksemstralen, opstijgen.
De zuidoostzijde van den berg werd over eene lengte van 2 uur gaans opengespleten, en met deze scheur vereenigden zich 7 anderen tot een ontzettenden vuurkolk, waaruit de kokende lava ter dikte van 5 en ter hoogte van 25 Ned. el opklom, om vernielend op den lager gelegen berg Monpeliëri neder te dalen, dezen te omklemmen en haren verwoestenden togt voort te zetten over de nog lager liggende bloeijende landstreek.
Die vuurstroom, bestaande uit een mengsel van lava en half gesmoltene rotsblokken, bewoog zich als eene half-vloeibare rivier met rook en vlammen voorwaarts, somtijds tegen belemmerende hoogten opstuivend, hier en daar als de ijsschollen van een kruijenden hoofdstroom alles omverwerpend.
In 14 dorpen werden de woningen van 30.000 menschen, benevens een aantal van 63.000 wijngaarden verwoest. Daarna steeg de lavastroom opwaarts tegen de muren van Catanea, die 20 Ned. el hoog zijn, en stortte zich als een gloeijende waterval in de stad. Vijf bolwerken, ja, zelfs eene marktplaats werden er door bedolven, en het schoonste gedeelte der stad werd eene prooi der vernietiging. Niet minder dan 17.000 menschen verloren daarbij het leven. Eindelijk stuitte de stroom af op de hechte muren van een Benedictijner klooster, wendde zich zijwaarts en stortte zich neêr in de zee, wier wateren kookten en bruischten, het anders zoo vreedzame strand in een tooneel van vernieling herscheppende.
Van zijn oorsprong af had nu de vuurstroom een weg afgelegd van 5 uur gaans; bij zijne komst op de kust was hij nog 600 Ned. el breed en 16 Ned. el dik, en hij schoof zich voorwaarts in zee tot op een afstand van een kwartier uur gaans. Twee jaar later bevond zich de lava onder de verharde bovenkorst nog in een gloeijenden toestand, en zelfs nog 8 jaar daarna rezen dampen uit de openingen omhoog.
Eene minder grootsche, maar toch merkwaardige uitbarsting was voorts die van 1843. Volgens den natuuronderzoeker Gemellaro, een ooggetuige, nam zij een aanvang op den 17den November des namiddags te 2 ure. Toen ontstonden op den bovensten gordel 15 vuurkolken, waardoor gloeijende rotsbrokken en groote hoeveelheden zand werden uitgeworpen. Tien van deze kolken waren zoo digt bij elkaâr, dat zij te zamen weldra ééne spleet vormden ter lengte van 400 en ter breedte van 50 schreden. Uit die spleet borrelde de lava omhoog en verspreidde zich met zoo groote snelheid, dat 67 personen overrompeld werden en het leven verloren, terwijl zij vervolgens door de bosschen van Aderno en Maletto een weg baande.
Wie den top van dezen berg bereiken wil, begeeft zich gewoonlijk van Catánea met de noodige gidsen en muildieren langs Nicolosi naar den Torre del Filosofo, waar volgens de sage weleer Empédocles gewoond heeft, naar de Casa Inglese, in 1811 door officieren van het Engelsche garnizoen grootendeels bekostigd, maar gebouwd door Gemellaro, hoogleeraar te Catánea, weshalve dit verblijf ook den naam draagt van „Casa di Gemellaro". Hier vindt men eenige vertrekken, benevens stalling voor de muildieren, welke er moeten achterblijven.
Men behoeft daarna slechts den kegel, ter hoogte van 400 Ned. el te beklimmen, ’t geen echter niet gemakkelijk valt, daar de reiziger er zoowel met scherpe lavabrokken als met eene groote massa asch en met eene aanmerkelijke steilte te worstelen heeft. Thans echter wordt zijne moeite veel beter beloond dan na het beklimmen van den Mont-Blanc. Immers hij staart aan de ééne zijde in den ontzettenden vuurkolk en ziet aan de andere het heerlijke, door de blaauwe wateren der Middellandsche Zee omarmde Sicilië voor zich uitgespreid. Over het kalme zeevlak heen aanschouwt hij in de verte Beneden-Italië met de bergen van Calabrië, en bij eene heldere lucht zelfs de kust van Afrika.