De Entomologie is de kennis der insecten of gekorven dieren en vormt dus een onderdeel der dierkunde. Zij heeft een verbazenden omvang, daar het aantal der insectensoorten op 200.000 wordt geschat, maar waarschijnlijk veel grooter is.
Krachtens de genetische methode, thans bij het beoefenen der natuurlijke historie in zwang, onderzoekt men eerst den in- en uitwendigen ligchaamsbouw van het insect, daarna zijne levensverrigtingen, en eindelijk zijne ontwikkelingsgeschiedenis als masker, pop en volkomen insect. Op deze grondslagen der algemeene entomologie rust de bijzondere, namelijk de stelselmatige rangschikking der insecten in grootere of kleinere afdeelingen of groepen. Naast deze zuiver wetenschappelijke entomologie (zie Dierkunde) staat de toegepaste, welke over de schade en het nut, door insecten aangebragt, over het nadeel, door hen aan bosschen berokkend, over de bijenteelt enz. handelt.
De groote verscheidenheid van insecten, de verbazende rijkdom en schoonheid hunner vormen, de eigenaardige levenswijs van vele dezer diertjes en de betrekkelijk geringe moeite, waarmede men een groot aantal dezer schepselen verzamelen kon, — dat alles gaf aan de entomologie van ouds eene groote aantrekkelijkheid.
De eerste, die haar op eene wetenschappelijke wijze beoefende, was Aristóteles (330 vóór Chr.). Bij het herleven der wetenschappen in de middeleeuwen kwam zij echter het laatst aan de beurt. Op de gebrekkige mededeelingen van Konrad Gesner (1516-1558) volgden de nasporingen van Malpighi (1664), Redi (1686), Swammerdam (1670-1685), Ray (1705), Linnaeus (1735), Réaumur (1737), de Geer (1752) en Huber (1792).
Vooral moet als grondlegger der nieuwere entomologie Johann Christian Fabricius (1748-1808) met lof vermeld worden. Van de latere entomologen noemen wij Latreille, Duméril, Mac Ley en Kirby. Tot de meest bruikbare werken over entomologie behooren de „Introduction to entomology (3de uitgave 1832)” van Kirby en Spence, in het Duitsch vertaald door Oken, — voorts Burmeister’s „Handbuch der Entomologie (1832-1842, 3 dln)” en Lacordaire's „Introduction à l’entomologie (1834-1838)”.
Eene „Naamlijst van Nederlandsche insecten” door den hoogleeraar Bennet is in 1824 door de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem met goud bekroond en in de „Werken” dier Maatschappij te vinden, terwijl eene Entomologische vereeniging ten onzent steeds bezig is met dat gedeelte der Vaderlandsche fauna, hetwelk inzonderheid aan onzen ijverigen entomoloog Snellen van Vollenhoven veel te danken heeft.