Enfantin (Barthélemy Prosper), de hoofdvertegenwoordiger van het St. Simonismus en bekend onder den naam van père Enfantin, werd geboren te Parijs den 8sten Februarij 1796, bezocht de Polytechnische school, en werd eerst handelsreiziger in Rusland, daarna commies bij een bankier en in 1825 directeur van hypotheken.
Omstreeks dien tijd bragt zijn vriend Olinde Rodrigues hem in aanraking met Saint-Simon, en genoemde 2 vrienden stonden aan diens sterfbed, om zijn laatste woorden te vernemen. Daarna gaven zij den „Producteur” in het licht, en Enfantin ontwikkelde daarin de denkbeelden van Saint-Simon. Na de Julij-revolutie wijdde hij Rodrigues en Bazard tot pères suprêmes (opperste vaderen), doch elk van hen beleed de leer van den stichter op zijne eigene wijze. Enfantin volgde de wijsgeerig-sociale rigting, veranderde de beginselen in leerstellingen, de school in eene Kerk, en de onderwijzers in priesters.
De opperhoofden werden inmiddels onderling verdeeld wegens eene zeer netelige zaak, namelijk de betrekking der leden tot de vrouwen. De staatkundige afdeeling der secte, met Bazard aan het hoofd, scheidde zich nu van den „man des vleesches”, terwijl de leden der sociale rigting zich om Enfantin schaarden, die zich père (vader) noemen en tot een levende wet verklaren liet, ja, het zoo dolzinnig aanlegde, dat het Saint-Simonismus belagchelijk werd bij het volk en aanstoot gaf aan de regéring.
Enfantin werd met andere leidslieden der secte voor de regtbank geroepen, beschuldigd van schennis der eerbaarheid en der goede zeden. Hij nam 2 Saint-Simonistische priesteressen mede, die echter niet werden toegelaten, en zag zich in 1832 veroordeeld tot 2 jaar gevangenisstraf en 100 francs boete. Hierdoor geraakte het kleine genootschap in een staat van ontbinding. Toen later Enfantin in vrijheid gesteld was, begaf hij zich met eenige van zijne zonen naar Egypte, waar zij in dienst traden van den Staat. Hij zelf was eerst als ingenieur van den Pasja bezig met het opmaken van een plan, om de landengte van Suëz door te graven, doch keerde weldra naar Frankrijk terug, waar hij eenigen tijd doorbragt bij zijne vrienden te Grenoble.
Daarna werd hij postmeester in de nabijheid van Lyon en vervolgens lid van de Wetenschappelijke Commissie te Algiers, welke aldaar de kolonisatie-quaestie zou onderzoeken, waarover hij een goed boek schreef, getiteld „La colonisation de l’Algérie (1843)”. Na de Februarij-omwenteling was hij redacteur van het blad „Le crédit public”, hetwelk weldra verdween, en later zag hij zich aangesteld bij de spoorwegen. Getrouw aan zijne leer, voerde hij daarover nog in 1858 een openlijken strijd met pater Felix, en overleed den 31sten Augustus 1864. Van zijne geschriften noemen wij voorts „Traité d’économie politique (1830)”, — en „La religion Saint-Simonienne (1831)”.