Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Ellenborough

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Edward Law, baron Ellenborough, een Engelsch staatsman. Hij werd geboren den 16den November 1750 te Great-Salkeld in Cumberland, was een zoon van Edmund Law, bisschop van Carlisle, studeerde te Cambridge en wijdde zich te Londen aan de regtswetenschap. Tegelijk met Erskine en Scott trad hij als pleitbezorger op en verwierf in 1785 grooten roem door zijne verdediging van Warren Hastings, daar Burke, Fox en Sheridan de raadslieden waren der tegenpartij. Het gelukte Ellenborough na eene inspanning van 5 jaar het Hoogerhuis van de onschuld des aangeklaagden te overtuigen, zoodat hij vrijgesproken werd. Nu zag Ellenborough zich in 1801 benoemd tot fiscaal-generaal, in 1802 tot opperregter in Kings Bench, en voorts tot pair met den titel van baron. Toen lord Granville aan het hoofd kwam van het ministérie, nam Ellenborough zitting in den kabinetsraad. In het Parlement was hij een ijverig aanhanger der Tory-partij. Niet lang vóór zijn dood legde hij zijne regterlijke betrekking neder uit ergernis over de vrijspraak van William Howe door de jury, en overleed den 13den December 1818.

Edward Law, viscount Southam, graaf van Ellenborough, den oudsten zoon van den voorgaande. Hij werd geboren den 8sten September 1790, was een gematigd Tory, en verkreeg in 1828 onder het ministérie Wellington de betrekking van voorzitter van den Raad van Indië, die hij echter in 1830 bij het optreden der Whigs nederlegde. In December 1834 nam hij zitting in het ministérie Peel, hetwelk na weinige maanden aftrad, en in 1841 zag hij zich benoemd tot gouverneur-generaal van Oost-Indië. In den aanvang van 1842 bereikte hij Calcutta, waar zich de zaken, wegens den rampspoedigen oorlog in Afghanistan, in de grootste verwarring bevonden. Hij deed de troepen weder naar Afghanistan oprukken, Kaboel innemen en verwoesten, doch verliet hierop dit gewest, daar hij het ongeraden oordeelde, de grenzen der Engelsche bezittingen nog verder uit te breiden. Zijne handelwijze en vooral eene door hem uitgevaardigde proclamatie werden in het Parlement sterk afgekeurd.

De bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie riepen hem in 1844 terug, maar de Koningin benoemde hem tot viscount Southam en tot graaf. Niet lang daarna werd hij eerste lord der admiraliteit, doch reeds in Junij 1846 nam hij met de overige leden van het kabinet Peel zijn ontslag. Na dien tijd behoorde hij in het Hoogerhuis tot de oppositie en deed in 1848 met goed gevolg zijn invloed gelden tot het verwerpen van de bill tot emancipatie der Israëlieten. Gedurende de Oostersche crisis pleitte hij met kracht voor het doorzetten van den oorlog met Rusland. Bij het optreden van het ministérie Derby (1858) werd hij voorzitter van den Board of Control, doch zag zich weldra genoopt, zijn ontslag te nemen. In de zitting van 1863 sprak hij met warmte voor de zaak van Polen, en trok in 1864 partij voor Denemarken. Na den dood van lord Derby (1869) werd hij de aanvoerder der Tories in het Hoogerhuis en overleed den 27sten December 1871. Hij liet geen afstammeling na, die de titels van viscount en graaf kon erven, doch zijne baronnie is ten deel gevallen aan zijn neef Charles Edmund Law, oud-kolonel van het Britsche leger.

< >