De mensch, van longen en niet van kieuwen voorzien, heeft schier onophoudelijk behoefte aan lucht en is dus niet geschikt om langer dan eenige minuten onder de oppervlakte van het water te verkeeren.
Somtijds echter is dit voor hem van groot belang, en om die redenen heeft men reeds in den aan vang der 16ie eeuw toestellen uitgevonden, om voor hem een langer verblijf in het vochtig element mogelijk te maken.
Daartoe behoort in de eerste plaats de duikerklok:. Wanneer men een leeg bierglas om gekeerd-regtstandig in het water dompelt, ontwaart men, dat er slechts eene kleine kolom water in oprijst, omdat de daarin aanwezige dampkringslucht wel eenige zamenpersing veroorlooft, maar niet verdwijnen kan. Op dat beginsel rust de duikerklok. Zij is een klokvormig vat, van binnen met eene bank en voetlat voorzien, waarop eenige personen kunnen plaats nemen. Dit vat wordt met aangehangen gewigten bezwaard en daarna van een hiertoe bestemd vlot of vaartuig in het water nedergelaten.
Men heeft voorts boven en aan de zijden dier klok glazen aangebragt, die eenig licht doorlaten en de binnenste ruimte door middel eener buis in verband gebragt met eene luchtpomp, die haar gestadig van frissche lucht voorziet. Deze lucht bevindt zich, zooals wij gezegd hebben, in een zamengepersten toestand, omdat zij de persing ondergaat van de waterkolom, die zich van den benedenrand der klok tot aan den spiegel verheft. De persing is om die reden tegrooter, naarmate de duikerklok dieper daalt. Daar de groote digtheid der lucht een onaangenamen invloed heeft op het ligchaam en oorsuizing enz. doet ontstaan, wordt de grens, waartoe men kan afdalen, gesteld op 40 Ned. el, waar de drukking gelijk is aan 5-maal die des dampkrings. Toch kunnen geoefende arbeiders hier wel 6 uur aaneen werkzaam blijven.
Met de duikerklok kan men intusschen alleen datgene bereiken, wat zich regtstreeks onder de klok bevindt. Om ook naar de zijde of naar boven eenigen arbeid te kunnen verrigten, heeft men in de tweede plaats het Engelsche duikerpak uitgevonden, namelijk een waterdigt lederen gewaad, hetwelk om het hoofd van den diiker een helm met kijkglazen vormt. Die helm is door buizen met eene luchtpomp verbonden, welke den duiker van frissche lucht voorziet. Hiermede kan hij de buitenhuid van schepen enz. gemakkelijk onderzoeken. Voor aanmerkelijke diepten is echter dit duikerpak weinig geschikt, omdat hij op meerdere diepte eene grootere hoeveelheid lucht noodig heeft. Rouquairal en Denayrouse hebben dan ook een naar hen genoemden duikertoestel uitgevonden, die in den laatsten tijd algemeen wordt gebruikt. De duiker ontvangt met dien toestel de lucht, die hij voor zijne ademhaling behoeft, uit een cylindervormigen randsel van gegoten ijzer, die, op zijn rug vastgehecht, door middel eener buis met zijn mond verbonden is.
Van dien cylinder loopt eene tweede buis naar het vlot, en hier wordt, volgens aanwijzing van den manometer, in dien cylinder juist zooveel lucht gepompt, als de duiker noodig heeft op de diepte, waar hij zich bevindt. Door middel van vernuftig aangebragte kleppen ademt hij zooveel lucht in als hij behoeft. Deze wordt door middel van den neus uitgeademd, en wel door eene opening, die met klepjes tegen het indringen van water beveiligd is. Sluit hij die opening, dan blijft de lucht onder het duikerpak, en dit verschaft hem het middel, om in weinige oogenblikken naar de oppervlakte te stijgen zonder dat hij hiertoe eenige hulp van anderen behoeft in te roepen. Bij het gebruik van dezen toestel heeft de gezondheid van den duiker niets te lijden, en hij kan daarmede afdalen tot eene diepte van 100 Ned. el. Tevens kan hij zich daarmede in het water zeer gemakkelijk bewegen, zoodat deze toestel bij het zoeken naar schatten, die op den bodem der zee verborgen zijn, met uitstekend gevolg gebruikt wordt.