Een verdienstelijk Duitsch letterkundige, geboren te Hörselgau den 21 sten December 1802, studeerde geruimen tijd te Göttingen, was daarna als professor werkzaam aan het Gymnasium te Gotha en leverde eene critische uitgave van Justinus (1831).
Daar hij zich voorts met de Latijnsche blijspeldichters bezig hield, legde hij zijne betrekking neder, om de belangrijkste handschriften hunner gewrochten in Italië in oogenschouw te nemen. Nog vóór het aanvaarden der reis ontving hij echter van Firmin Didot te Parijs de uitnoodiging, om aldaar met Fix en Sinner eene nieuwe uitgave van den „Thesaurus” van Stephanus in gereedheid te brengen. Hij spoedde zich derwaarts, en toen Dindorf met de hoofdredactie van den „Thesaurus” belast was, vestigde hij zijne aandacht op de „Bibliotheca Graeca” van Didot. Hiervoor leverde hij critische uitgaven van de „Moralia” van Plutarchus, en van een aantal andere geschriften, benevens eene Grieksche anthologie (1861). In de „Bibliothèque Elzevirienne”, die sedert 1855 bij Didot in het licht verschijnt, bezorgde hij de kantteekeningen voor Horatius en Virgilius. Ook heeft hij medegewerkt tot eene belangrijke uitgave der werken van Chrysóstomus en Augustinus te Parijs. Voorts heeft hij het onderwijs in de Oude talen in Frankrijk aanmerkelijk verbeterd door het leveren van uitmuntende schooluitgaven der classieke schrijvers. Hij overleed den 12den October 1867.
