Ditters von Dittersdorf (Karl), een uitstekend Duitsch componist, geboren te Weenen den 2den November 1739, gaf reeds vroeg doorslaande blijken van vaardigheid in het vioolspelen, zoodat de generaal-veldtuigmeester prins Joseph van Hildburghausen hem in zijne woning opnam en door Trani en Bono deed onderwijzen. In 1769 werd hij aangesteld bij het Hof-orchest, ging in 1761 met Gluck naar Italië, en trad als directeur der kapèl in dienst bij den bisschop van Groszwardein. Hij bleef er 5 jaar, en componeerde er zijne eerste opera’s en oratoria.
In 1770 begaf hij zich naar het hof van den vorst-bisschop van Breslau, graaf Schafgotsch, die te Johannisberg in Silézië zijn verblijf hield. Deze bezorgde hem de Pauselijke orde van den Gouden Spoor (1770), bekleedde hem tevens met de betrekking van houtvester in het hertogdom Neisze, en deed hem in 1773 in den adelstand opnemen. Ijverig werkte nu Ditters von Dittersdorf voor de kapèl en den schouwburg van zijn beschermheer, en volbragt voorts eenige reizen naar Weenen en Berlijn.
Uit dien tijd zijn de komieke opera’s „Doctor und Apotheker”, — „Hiéronymus Knicker”; — „Das rothe Käppchen”, — alsmede de oratoria „Esther” en „Hiob”. Na den dood van den Vorst-Bisschop (1795) kwam hij in groote ongelegenheid, doch de vrijheer von Stillfried plaatste hem en zijn gezin op zijne heerlijkheid Rothlhotta in Bohemen, waar de componist den lsten October 1799 overleed, twee dagen na de voltooijing van zijne eigene levensbeschrijving (1801). Hij heeft meer dan 30 opera’s, ongeveer 60 symphonieën en vele andere muziekstukken nagelaten.