Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Deshoulières

betekenis & definitie

Deshoulières (Antoinette), geboren Duligier de la Garde, eene Fransche dichteres, aanschouwde het levenslicht te Parijs in 1634 en overleed aldaar den 17den Februarij 1694.

Zij vereenigde met een bevallig voorkomen een edel karakter, en tevens het talent, om keurige gelegenheidsgedichten te vervaardigen. Zij oefende zich daarin onder de leiding van den dichter Hesnault, maakte zich bekend met het Latijn, Italiaansch en Spaansch en legde zich vervolgens toe op de wijsbegeerte. Geleerde genootschappen benoemden haar tot lid, en in 1651 trad zij in het huwelijk met Guillaume de la Fon de Boisguêrin Deshoulières, een hoofdofficier van Condé. Toen haar echtgenoot tijdens de woelingen der Ronde Frankrijk verlaten moest, volgde zij hem naar Brussel en geraakte op het kasteel van Vilvoorden in de gevangenis, omdat zij met vermetelen drang de soldij eischte, die de Spaansche regéring aan haren echtgenoot verschuldigd was.

Deze laatste echter wist haar na verloop van 8 maanden uit den kerker te verlossen. Zij genoot de vriendschap van Cornelle, Flechier, Quinault enz., slaagde vooral in het vervaardigen van herderszangen en verwierf grooten roem door hare idylle „Les moutons”, hoewel deze bijna woordelijk ontleend was aan een vers van den weinig bekenden dichter Antoine de Coutel (✝ 1580).

Toen zij vervolgens het tooneel betrad, doch met geen gewenscht gevolg, ried men haar aan, om tot hare „moutons (schapen)” terug te keeren, en hierdoor ontstond het spreekwoord „Revenons à nos moutons”. Voltaire noemt haar de beste Fransche dichteres, omdat vele van hare verzen in den mond des volks zijn gebleven, zooals: „On commence par être dupe, — on finit par être fripon”, — alsmede „Nul n’est content de sa fortune, — ni mécontent de son esprit”, enz. Hare geestigheid schittert vooral in kleine stukjes. Hare verzamelde gedichten met die van hare dochter Antoinette Therèse (geboren 1662, ♱ 8 Augustus 1718) zijn uitgegeven door Crapelet (1799, 2 dln). Reeds in 1777 had Frederik de Groote de beste stukken van deze dichteres en van den abbé Chaulieu te Berlijn ter perse doen leggen.

< >