Deli, een landschap op de oostkust van Sumatra, grenst ten oosten aan de Straat van Malakka, ten noordwesten aan de rivier Boebalan, ten zuidwesten aan de SoengeiToewan, en ten zuidoosten aan den Batta-staat Siantar. Het land is er langs de kust moerassig en in het binnenland met digte wouden bedekt, doch over het geheel zeer vruchtbaar. De belangrijkste voortbrengselen van den bodem zijn er goud, peper, kamfer, benzoïn, rijst, tabak, suikerriet, katoen, maïs, pompoenen, watermeloenen en kokosnoten, — voorts vindt men er uitmuntende houtsoorten. De mannen bouwen er praauwen, houden zich bezig met den landbouw, en worden in het planten van padi bijgestaan door de vrouwen, die ook in het spinnen, weven en verven niet onervaren zijn.
De bevolking bestaat er uit Maleijers, die vele boeken hebben, waarin bijzonderheden omtrent de godsdienst, den oorlog, de geschiedenis, de wetten en gewoonten des lands enz. beschreven zijn, — voorts uit Batta’s, Atsjinézen, Javanen, Boeginézen en Chinézen. Het land, door een opperhoofd met den titel van Soetan bestuurd, is schatplichtig aan Siak. De voornaamste rivieren zijn er de Deli, de Langkat en de Jolo. — Ook de hoofdplaats des lands, voorzien van eene haven aan de Straat van Malakka, draagt den naam van Deli.
