Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Delfstoffen (mineralen)

betekenis & definitie

Delfstoffen noemt men alle ligchamen, die bestanddeelen der aardkorst vormen.

Hoewel men er doorgaans de eigenlijke aarde (bouw- of teelaarde), die door ontbinding van gesteenten en door werking van den plantengroei ontstaat, er niet onder rekent, gaat de bewering volstrekt niet op, dat de delfstoffen van onbewerktuigden oorsprong moeten wezen, daar toch ook steenkolen, aardhars en andere overblijfselen eener voormalige bewerktuigde wereld onder de delfstoffen gerekend worden.

Men kan de delfstoffen uit zeer verschillende oogpunten beschouwen, in de eerste plaats als bepaalde scheikundige verbindingen, die in uitwendige omstandigheden van elkander onderscheiden zijn, namelijk in kristalvorm, hardheid, soortelijk gewigt, glans en kleur. Deze onderscheiding, die ongeveer 1000 soorten oplevert, leeren wij kennen dçor de mineralogie en oryctognosie. — In de tweede plaats kan men de verspreiding der delfstoffen gade slaan, — en in de derde plaats kan men onderzoeken, hoe zij zich verbinden, om de gesteenten der vaste aardkorst te vormen. Aan dit onderzoek geeft men den naam van petrographie, en deze is een onderdeel der geologie of geognosie.

Men kan de delfstoffen, even als andere voorwerpen der natuur, volgens hare eigenschappen in geslachten en soorten verdeelen. Die eigenschappen zijn van 3-voudigen aard, namelijk morphologische, physische en chemische. De morphologische vermelden de uitwendige gedaante en den hiermede in verband staanden inwendigen bouw.

Van de eigenlijke kristallen, die de gewigtigste mineralogische kenmerken zijn, onderscheidt men de vervormde kristallen (pseudomorphosen). De niet-kristalvormige delfstoffen kunnen kristallen wezen, zoodat zij eene zamenvoeging vormen van onvolkomene kristalletjes, of digt. In het laatste geval kunnen zij geheel gedaanteloos (amorph), of ook op de breuk bladerig, schilferig, vezelig, schelpachtig, korrelig enz. van bouw wezen. De breuk is derhalve desgelijks een zeer belangrijk kenmerk, — ’t geen ook geldt van de splijtingsvlakken der kristallen. — Tot de physische eigenschappen behooren de kleur, die intusschen zeer veranderlijk kan wezen, de lichtbrekende verschijnselen, de doorzigtigheid en doorschijnendheid, het iriséren en de glans, welken laatsten men in metaal- en halfmetaalglans, parelmoer-, vet-en glasglans onderscheidt. Voorts rekent men tot die eigenschappen de magnétische verschijnselen, het vermogen om bij wrijving of verwarming electrisch te worden en het warmtegeleidend vermogen. Belangrijk zijn tevens het soortelijk gewigt en de hardheid. Het eerste is de verhouding van het gewigt eener delfstof tot het gewigt van een dergelijk volumen water, en voor de tweede heeft men een hardheidschaal vastgesteld, loopende in 10 trappen van talk tot diamant.

Er zijn onderscheidene toestellen in gebruik, om die verschillende eigenschappen naauwkeurig te bepalen; men heeft daartoe een hand- of een spiegel-goniometer (hoekmeter), om de hoeken der kristal vlakken gade te slaan, een hamer, om de gesteenten te verbrijzelen, eene weegschaal, om het soortelijk gewigt vast te stellen, eene vijl met eene hardheidschaal, eene electrische weegschaal van Davy, en eene magneetnaald. De chemische of scheikundige eigenschappen zijn veelal het meest geschikt, om de soort eener delfstof aan te wijzen. Voor eene onbekende delfstof dient men de chemische analyse toe te passen, doch hij eene bekende zijn enkele proeven doorgaans reeds voldoende. Men bezigt hiertoe vooral zuren, om de oplosbaarheid, de aanwezigheid van koolzuur enz. te onderzoeken, en onmisbaar is hier vooral de methode van onderzoek langs den droogen weg, door Berzélius teregt gevolgd en aanbevolen.

Die methode bestaat uit 2 deelen, namelijk in het verhitten van een klein brokje eener delfstof in eene glazen buis boven eene spiritus-lamp, en in het behandelen van zulk een brokje op een platina-schaaltje voor de blaasbuis, hetzij op houtskool, hetzij met vloeimiddelen of met scheikundige reagentia. Men vindt daaromtrent uitstekende aanwijzingen in het „Handbuch der chemischen und physikalischen Geologie” van Bischof.

< >