Delessert, bankier en fabrikant te Parijs, werd geboren te Lyon den 14den Februarij 1773. Hij studeerde te Edinburg, genoot later zijne opleiding aan de militaire school te Meulan in Frankrijk, en werd bij den aanvang der Revolutie officier bij de artillerie, doch moest weldra, als een aanhanger van Lafayette, het leger verlaten. Daarna werd hij bankier en deed zijne zaak bloeijen door voorzigtigheid, werkzaamheid en goede trouw.
Na de stichting van de groote Bank te Parijs behoorde hij tot het bestuur en bij het uitbarsten van den oorlog met Engeland maakte hij zich door het bouwen van groote suikerfabrieken zóó verdienstelijk, dat Napoleon hem tot ridder van het Legioen van Eer en in 1813 tot commandant eener afdeeling van de nationale garde te Parijs benoemde. Na de Restauratie werd hij lid der commissie tot verbetering der gevangenissen, doch na de tweede Restauratie uit die betrekking ontslagen, omdat hij den 6den Julij 1815 met andere aanvoerders der nationale garde tegen de occupatie van Frankrijk geprotesteerd had.
In 1817 koos het Seine-departement hem tot afgevaardigde naar de Kamer van Gedeputeerden, en hij bleef die betrekking bekleeden tot in 1838. Hij behoorde er tot het linker centrum, en na de Julij-omwenteling tot de ijverigste leden der oppositie.
Hij overleed den 1sten Maart 1847. Als een beschermer der wetenschappen deed hij het prachtwerk „Icones selectae plantarum (1820—1839 , 5 dln, elk met 100 platen)” op zijne kosten ter perse leggen, strekte als lid der commissie van toezigt op de armenhuizen en als stichter van spaarkassen velen tot zegen, bezat eene rijke verzameling van schilderijen (met eene Madonna van Raphaël) en gravures, alsmede van voorwerpen voor de natuurlijke historie, deed het „Recueil de coquilles décrites par Lamarck (1841 enz.)” in het licht verschijnen, en schreef „Des avantages de la caisse d’épargne et de prévoyance (1835)”. — Zijn broeder Gabriël, geboren te Parijs den 17den Maart 1786, was ten tijde van het Keizerrijk fabrikant te Passy, na de Julij-omwenteling brigade-generaal der nationale garde te Parijs, en van 1836 tot aan de Februarij-revolutie (1848) prefect van policie aldaar. — Een zoon van laatstgenoemde, Alexandre Henri Edouard, vergezelde Saulcy op eene reis naar Palaestina en schreef daarover „Voyage aux villes maudites (1855,4de uitgave)”.