Conglomeraat noemen de delfstofkundigen elke massa gerolde steenen, die door een of ander verbindingsmiddel, zooals leem, ijzeroxyde, kalk of iets dergelijks zamengebakken is. Van de conglomeraten onderscheiden zich de breccieën door de hoekigheid der gesteenten, en de zandsteenen doordien bij deze de verbondene deelen uit kleine korrels van eenzelfde delfstof — doorgaans kwarts — bestaan. Men onderscheidt de conglomeraten naar de gesteenten, die daarin de overhand hebben, zooals in kwarts-, gneis-, graniet-, en basaltconglomeraten, en ook wel naar hunne ligging, zoodat men spreekt van graauwak-conglomeraat enz.
Het conglomeraat draagt in de Alpen den eigenaardigen naam van nagelflüh en behoort er meestal tot de molasse-vorming. Men heeft ook wrijvings-conglomeraat, hetwelk bij het ontstaan van uitbarstingsgesteenten door wrijving langs de wanden der kloven is voortgebragt. Daar de steenbrokken daarin evenwel niet zeer afgerond zijn, noemt men ze ook wel wrijvingsbreccieën.