Coalitie, dat is vereeniging, heeft in het strafregt en in de staathuishoudkunde meer in ’t bijzonder de beteekenis gekregen van vereeniging van werkgevers (kooplieden, fabrikanten) en van werklieden. Men heeft, beducht voor de gevolgen, die deze coalities op de maatschappij kunnen uitoefenen, eene strafwetgeving op de coalities gemaakt; terwijl de staathuishoudkunde heeft aangetoond, dat zij in de meeste gevallen in eene beschaafde maatschappij zonder gevaar kunnen worden toegelaten en er ook bestaan. Bjj volkomene vrijheid van arbeid zal de marktprijs van den arbeid zelf, het loon, en die van al de producten van den arbeid bepaald worden door economische wetten, die in de artikelen over prijs en waarde nader zullen worden uiteengezet. Nooit zal die prijs veel en voor langen duur afwijken van het gezamenlijk bedrag der voorschotten, in arbeid en kapitaal, dat noodig is geweest, om het aanbod van en de vraag naar de producten te doen bestaan; mits er zij vrije mededinging.
Onder hare heerschappij zal de voortbrenging zich regelen naar de behoeften der verbruikers: vraag en aanbod zullen wederkeerig een gunstigen invloed op elkander uitoefenen. Dan zullen de verbruikers hunne behoeften voldaan kunnen krijgen tegen de minst mogeljjke opoffering; de voortbrengers zullen zoo goedkoop mogelijk hunne voorschotten zich aanschaffen, en evenmin een buitengewoon hoogen prijs kunnen bedingen, als dat zij zich tevreden moeten stellen met een prjjs, tegen welken zij met verlies zouden moeten werken. Voor de werklieden bestaat dan de vrijheid, om hunne arbeidskracht zoo voordeelig mogelijk te plaatsen; zjj mogen elk hun eigen werk kiezen, en mogen, ’t zjj elk op zich zelf of in vereeniging, niet gedwongen worden, om dien arbeid te verkoopen voor een prijs, die hun niet voldoend voorkomt. Volkomene vrijheid van aanbod en van vraag moet er dan bestaan. Nu rjjst de vraag, of die vrijheid ook in zich bevat de bevoegdheid van arbeidgevers en arbeiders, om coalitiën aan te gaan, dat is, om onderlinge overeenkomsten te sluiten, waarbij gene den prjjs bepalen, waarvoor zij den arbeid willen koopen, en hunne producten afzetten, deze den prijs, waarvoor zij hunne arbeidskracht ten gebruike willen afstaan.
Een vooraf beraamd plan tusschen eenige personen tot bereiking van zeker doel, ook waar dit doel is, om zekere waar niet beneden zekeren prijs te verkoopen, of voor zekere waar niet meer te geven, dan zeker door hen vastgesteld bedrag, is zeer zeker op zich zelf geoorloofd en niet in strijd met het wezen der vrije mededinging, maar er veeleer een uitvloeisel van. Immers men kan geen hunner toch het regt betwisten, om ieder voor zich, wanneer zijn belang dat meêbrengt, dergelijk besluit te nemen. De zaak verandert niet van aard door dat verscheidene personen te gelijk dat voornemen aan elkander kenbaar maken, en beloven, dat zij in hun aller belang zich aan de daarover te maken afspraak zullen houden. Vrijwillig neemt ieder hunner het besluit in zijn belang, en het zal wel onmogelijk zijn, om te bewijzen, dat, zonder die afspraak, ieder hunner datzelfde besluit niet genomen en even vrijwillig ten uitvoer gebragt zou hebben.
De vrije mededinging sluit evenwel in zich, dat aanbieders en vragers volkomen vrij moeten zijn in het aangaan en in het nakomen der coalitie; geenerlei bedreiging, dwang of pressie, van welken aard of omvang ook, mag er gebezigd worden, om iemand te dwingen tot het toetreden, of om hem te beletten, om zich er aan te onttrekken.
Dergelijke maatregelen zijn in strijd met de vrijheid van vraag en aanbod; is het aangaan eener coalitie op zich zelf zeer goed te rijmen met de vrijheid van mededinging; dwang, hoe en door wien ook uitgeoefend, is met dat beginsel in openbare tegenspraak. Op grond dezer redenéringen laten ook de coalitiën tusschen de arbeiders zich niet slechts verdedigen, maar geheel regtvaardigen.
Als aanbieders van werkkracht, vragers naar de gelegenheid om te arbeiden, staan zij tegenover de ondernemers, de vragers naar werkkracht, de aanbieders van gelegenheid om te arbeiden. Individueel is hunne positie tegenover den werkgever niet vrij: hij kan het hem aangeboden loon, hoe gering ook, niet lang missen, om in de meest dringende dagelijksche behoeften te voorzien, en moet zich derhalve soms tevreden stellen met een bedrag, waarvoor hij, in gunstiger omstandigheden verkeerende, zou weigeren te werken. Waarom zou hij zich nu met zijne lotgenooten niet vreedzaam mogen verbinden, om in gemeenschappelijk overleg het bedrag te bepalen, waarvoor zij hunne arbeidskrachten aan de werkgevers ten gebruike willen afstaan? Waarom zouden zij in vergaderingen hunne belangen op dit punt niet mogen bespreken; waarom geen maatregelen beramen, waardoor zij voor zich eene lotsverbetering kunnen teweegbrengen? Vooral voor de werklieden in denzelfden tak van nijverheid, of die gebonden zijn aan dezelfde industriëele onderneming kan dit een zeer doeltreffend middel zijn, om hun oogmerk, verbetering van hun toestand, te bereiken. Maar ook hier houde men zich vrij van allen dwang; men gebruike geene bedreiging, geene intimidatie, en vooral geen geweld, noch tegenover hen, die geene leden der coalitie zijn, noch tegenover de leden zelven, noch tegenover de werkgevers. Dergelijke uitspattingen overschrijden de grenzen der vrije mededinging. Zij zijn in strijd met het beginsel er van, waarvan de Coalitie op zich zelve een uitvloeisel is. Men voert tegen het toelaten van coalitiën het bezwaar aan, dat zij aanleiding geven tot handelingen, gevaarlijk voor de openbare rust en orde in de maatschappij; werkstakingen, en vijandige gevoelens brengen zij mede als gevolg; snelle en sterke wisselingen in den prijs van den arbeid en van de producten vloeijen er uit voor, zoodat dikwijls eene crisis niet uitblijft.
Men vergeet daarbij, dat vooral de laatste verschijnselen ook zeer goed zich kunnen voordoen onder eene wetgeving tegen de coalitiën; dat de coalitiën zelve, op hare beurt, aanleiding geven tot het doen van besparingen, en tot het zoo vruchtbaar mogelijk plaatsen van het voorhanden kapitaal; en in ’t kort, dat de mogelijke nadeelen der vrijheid van coalitie bij verre na niet opwegen tegen de voordeelen. Het gaat er mede als met de vrijheid der drukpers; het nadeel, er aan verbonden, kan men gemakkelijk aantoonen door het aanvoeren van positieve feiten;
de kwalen, die er door voorkomen worden, laat men met stilzwijgen achterwege, juist omdat zij door die vrijheid zich niet vertoonen.
Het bedrag der loonen en der winsten, even als de prijs van alle zaken, wordt bepaald door de verhouding van vraag en aanbod.
Deze wet staat zoo onomstootelijk vast, dat zij niet terzijde gesteld kan worden, door welke magt ook; ook niet door eene coalitie van aanbieders van of vragers naar zekere waar.
Voor korten duur moge hier of daar een kunstmatig of natuurlijk monopolie kunnen geschapen worden, dat een anderen prijs stelt, dan die het gevolg zou geweest zijn van de vrije werking van vraag en aanbod; de vrije mededinging blijft bestaan en zal wel zorgen, dat aan het monopolie spoedig een eind worde gemaakt.
Nieuwe kapitalen en nieuwe werkkrachten worden weldra getrokken tot den tak van nijverheid, waarin de winsten, 't zij dan tijdelijk en kunstmatig, buitengewoon hoog zijn; daaruit volgt vermeerdering van aanbod, en even natuurlijk, verlaging van marktprijs en van winst. Adam Smith beweert, sprekende over de coalitiën , dat deze voor de werklieden in ’t geheel geene vrucht opleveren, terwijl de coalitiën der werkgevers voortdurend het peil van het loon lager houden, dan het geval zou zijn bij volkomene vrijheid van vraag en aanbod van werk.
Onder de werkgevers, zegt hij, bestaat aanhoudend zulk eene coalitie niet uitdrukkelijk, maar stilzwijgend; de wetgeving verbiedt haar niet, zooals die der werkzoekenden; zij maken er niet zoo’n ophef en gewag van als deze; tusschenkomst van het staatsgezag is bij gene overbodig, bij deze meestal noodig en zelfs door de wet voorgeschreven. Door hunnen maatschappelijken toestand kunnen de meesters met vrucht hunne coalitiën tegen de arbeiders volhouden;
het peil der loonen wordt zoodoende voortdurend door hen kunstmatig verlaagd. Schoon wij de feiten zijner redenering, vooral voor zijn tijd, als waar kunnen aannemen, komt de daaruit gemaakte gevolgtrekking ons niet juist voor.
Immers kunstmatige verlaging der loonen, en daarmede gepaard gaande verhooging der winsten, zal op den duur zeker het aanbod van arbeidskrachten verminderen, en daarentegen al het beschikbare kapitaal in werking brengen in de meest voordeelige takken van nijverheid, en zoodoende juist weêr de vraag naar arbeidskracht vermeerderen.
Wanneer zij het door coalitie in hunne magt hebben, om hunne winst te verhoogen, waarom dan niet liever den prijs van hunne producten verhoogd, zoodat de verbruikers hun de hoogere winst betalen? In dit geval zouden zij alleen te vreezen hebben voor verraad van hunne concurrenten in hetzelfde vak, terwijl zij, bij verlaging der loonen, te doen hebben met de concurrentie van allen, die arbeiders zoeken, ook in de andere takken van bedrijf.
De wet der werking van vraag en aanbod is hun te sterk; ook door hunne coalitie kan zij niet tot onmagt worden gedwongen.
Hoogere winsten lokken uit tot meerdere kapitaalbelegging, tot grootere productie; grootere productie eischt meer arbeidskrachten, en drijft de loonen op; zoo wordt altijd het natuurlijk evenwigt hersteld.
Coalitiën, zoowel van werkgevers als van arbeiders, zijn dus billijk, geoorloofd en regtvaardig en mogen door den wetgever niet worden geweerd.
De wetgeving in Engeland, sinds Adam Smith vrij wat veranderd, heeft ook hier het voorbeeld gegeven, dat in de beschaafde landen is nagevolgd.
De volgende bepalingen van den Code pénal van 1810, tot heden ook nog ons strafwetboek, zijn niet te verdedigen: „Art. 414. Alle onderlinge zamenspanning of vereeniging (coalition) van degenen, die handwerkslieden in ’t werk stellen, strekkende, om tegen, regt en billijkheid eene vermindering van het werkloon door te drijven, wanneer zij van eene poging of een aanvang van uitvoering gevolgd wordt, zal gestraft werden met gevangenzetting van zes dagen tot ééne maand, en eene geldboete van tweehonderd tot drieduizend franken. 415.
Alle onderlinge zamenspanning of vereeniging van de zijde der werklieden om tegelijkertijd het werk te doen ophouden, het werk in eene fabriek of werkplaats te verbieden, het te werk komen en blijven vóór of na zeker uur te beletten, en in ’t algemeen om den arbeid te doen staken, te beletten of duurder te maken, zoo wanneer er eenige poging in het werk gesteld of een aanvang met de uitvoering gemaakt is, zal gestraft worden met eene gevangenis van ten minste ééne maand en ten hoogste drie maanden. De hoofden of aanleggers zullen gestraft worden met eene gevangenzetting van twee tot vijf jaren. 416.
Ook zullen gestraft worden met de straffen bij het vorig artikel gesteld, en met inachtneming van hetzelfde onderscheid, de werklieden, die eenige boete, verbod, ontzegging of eenige proscriptie, onder den naam van vervloeking of verdoeming, of wat benaming het zijn mag, uitgesproken of aangezegd zullen hebben, hetzij tegen de fabriekbestuurders en ondernemers van werken, hetzij tegen elkander. 419.
Al wie….., door meer te bieden, dan de verkoopers zelve vorderen, door vereenigingen, verbindingen of zamenspanningen (réunion, coalition) van de voornaamste inhebbers van eene zelfde waar of koopmanschap, ten einde dezelve op zekeren prijs te houden,.......het stijgen of vallen der waren of koopmanschappen, of openbare papieren en effecten, boven of beneden den prijs, waarop de natuurlijke en vrije mededinging van koophandel ze gebragt zou hebben, bewerkt of veroorzaakt heeft, zal gestraft worden enz.” De onbillijkheid der wet tegenover de werklieden springt in het oog; 't geheele systeem der wet is bijna eene eeuw ten achteren bij de tegenwoordige leer der staathuishoudkunde. Even als elders zijn ook de art. 414, 415 en 416 C. P. bij ons eindelijk in 1871 afgeschaft, en door betere bepalingen vervangen.
Het aangaan van eene coalitie is evenzeer aan de arbeiders, als aan de werkgevers toegestaan; alleen zijn er strafbepalingen gemaakt tegen het maken van inbreuk op de vrijheid van anderen om te werken of niet. Art. 419 C. P. bestaat nog.
Over den invloed, dien coalitiën op den duur op het lot van den arbeidersstand kunnen uitoefenen, (zie het artikel Trades-unions)