Civilis (Julius Claudius) was de aanvoerder der Batavieren bij hun opstand tegen de Romeinen in de jaren 69 en 70 na Chr. Hij en zijn broeder Julius Paulus waren, naar men vermeldt, uit een Koninklijk geslacht gesproten en bij hun stam zeer in aanzien. Door Fontejus Capita, opperbevelhebber der Romeinen in Neder-Germanië van oproerigheid beticht, werd laatstgenoemde ter dood gebragt, en aan eerstgenoemde zou voorzeker hetzelfde lot zijn ten deel gevallen, ware Nero niet gestorven. Galba sprak hem vrij, doch de soldaten van Vitellius eischten zijn dood.
Door die gebeurtenissen ontkiemde bij Civilis het plan, om het juk der Romeinen te verbreken; aanvankelijk echter hield hij het verborgen en schaarde zich aan de zijde van Vespasianus, den tegenstander van Vitellius. Een last van Vespasianus gaf den Batavier aanleiding, om eene volksvergadering bijeen te roepen. Hij noodigde degenen, bij wie hij dergelijke gezindheden mogt onderstellen als hij zelf koesterde, tot eene zamenkomst in een heilig woud, kreeg hierdoor het volk op zijne zijde en verzekerde zich ook van den bijstand der naburige Kaninefaten en Friezen. Eerstgenoemde stammen kwamen het eerst in verzet en overrompelden onder aanvoering van Brinio 2 Romeinsche legioenen. Vruchteloos poogde zich Civilis nog altijd met het masker der getrouwheid aan Rome te dekken en de Romeinsche aanvoerders tot de verdediging van onverdedigbare kasteelen te bewegen; hij moest weldra openlijk als een vijand van de Romeinen optreden. Hij behaalde eene overwinning te land, daar de Tongeren tot hem overliepen, en veroverde eene Romeinsche vloot van 24 schepen door de muiterij van daarop aanwezige Bataafsche roeijers. Hierna verklaarden de Germanen zich gereed, om een bondgenootschap met hem te sluiten, en tevens won hij door eene menschlievende behandeling van gevangene Gallische soldaten de gunst der Galliërs. Flaccus Hordeonius, die als onderbevelhebber van Vitellius in die streken het bevel voerde, zag zich eindelijk genoodzaakt, den legaat Mummius Lupercus met 2 legioenen tegen de oproerige bondgenooten te doen oprukken, en aanvankelijk trokken zoowel de Ubiërs als de ruiterij der 'Brevieren en Batavieren bereidvaardig mede ten strijde.
Dadelijk echter bij den aanvang van den slag voegden zich de Bataafsche ruiters bij Civilis, waardoor de linkervleugel der Romeinen veel zwakker werd. Niettemin hielden de legioenen stand totdat de Ubiërs en Trevieren op de vlugt gingen. Terwijl de Batavieren deze vervolgden, gelukte het den Romeinen, Castra Vetera te bereiken. Aanstonds gaf Civilis, aan de cohorten der Batavieren en Kaninefaten, die op bevel van Vitellius reeds op weg waren naar Rome, tijding van deze zegepraal; deze nu maakten de weigering van eene hooge door hen geëischte soldij tot voorwendsel, om naar Neder-Duitschland te trekken, ten einde zich aldaar met Civilis te vereenigen, hetwelk hun ook gelukte, nadat zij zich bij Bonn een weg hadden gebaand dwars door de Romeinsche bezetting heen. In weerwil van deze versterking gevoelde Civilis zich nog zóó wankelmoedig, dat hij het opperbevelhebberschap over zijn leger in den naam van Vespasianus aanvaardde en op dien grond de 2 legioenen te Castra Vetera uitnoodigde om zich bij hem aan te sluiten. Toen deze echter een fier en beschimpend antwoord gaven, vereenigde zich Civilis met de Bructeren en de Teuctonen. Het berigt, dat Vespasianus door den slag bij Cremona allen tegenstand overwonnen had, kon hem niet bewegen, om de wapens neer te leggen; zelfs zond hij een gedeelte van zijn leger tegen Dillius Vocula aan de Boven-Rijn ten strijde. Het werd echter bij Gelduba tot den terugtogt genoodzaakt, en Vocula drong door tot in Castra Vetera, hoewel gebrek aan levensmiddelen hem weldra dwong om naar elders te trekken.
Toen werden zijne onderbevelhebbers Classicus en Julius Tutor afvallig, verleidden ook de legioenen tot ontrouw, en namen deze onder hun bevel tot verdediging der Gallische heerschappij. Zij, die in Castra Vetera waren ingesloten, gaven zich nu over aan Civilis en werden bij het vertrek der Germanen afgemaakt, en ook twee andere legioenen bij Novesium en Bonna moesten hun leger verlaten. Daar nu in den eerstvolgenden tijd Civilis strijden moest tegen zijn mededinger Claudius Labeo, leed Tutor bij Bingium eene nederlaag, waarna Cerialis Triel bezette en de vereenigde legermagt der opstandelingen sloeg. Ook later in den slag, dien hij bij Castera Vetera aan Civilis leverde, bleef hij overwinnaar. Civilis, Classicus en Tutor trokken daarna weder naar de Rijn en hoewel zij nu en dan een aanval waagden, waren zij na den inval van Cerialis op het Eiland der Batavieren tot den vrede geneigd. Juist met de onderhandelingen, die daaromtrent tusschen Cerialis en Civilis op eene half afgebrokene brug gevoerd werden, eindigt het verhaal van Tacitus, daar het slot van dit boek niet ter onzer kennis kwam.