Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 04-07-2018

Cireensische spelen

betekenis & definitie

Cireensische spelen (circenses of ludi circenses), alzoo genoemd naar den Circus of de plaats, waar zij gehouden werden, is de naam van worstelingen en kampspelen, die te Rome op hooge feesten werden vertoond of ook wel aangerigt door hooge staats-ambtenaren bij het aanvaarden hunner betrekking. Men onderscheidde die spelen naar de namen der godheden of wel der gelegenheden, ter wier eere zij gegeven werden; men had alzoo Circenses Apollinares, Florales, Cereales, Saturnales, Bacchanales en Saeculares. In het algemeen werden die feesten bij de Romeinen op veel grooter schaal gevierd, dan de hippodromiën (paarden-wedrennen) bij de Grieken, en men mag ze beschouwen als zinnebeelden van de magt, daarna van de weelde en eindelijk van de verdorvenheid van het Romeinsche volk. De godsdienstige beteekenis dier spelen geraakte echter meer en meer op den achtergrond, toen aanzienlijke Romeinen zich beijverden, zulke feesten te geven, ten einde de gunst des volks te verwerven.

In den eersten tijd waren zij voorzeker hooggewaardeerde feesten, door de Koningen ingesteld, — in de dagen der Republiek enkel volksvermakelijkheden, om de menigte in eene goede stemming te houden. Tevens breidde het aantal spelen zich uit, zoodat het tot 7 verschillende soorten klom. Het begin van het feest was een plegtige optogt van het Capitool door de stad naar den Circus (pompa circensis), waarbij het wereldbeheerschend Rome al zijn luister ten toon spreidde. De standbeelden der goden, op prachtige wagens geplaatst of op de schouders gedragen, openden den optogt; dan volgden de wagens en paarden, voor den wedstrijd bestemd, daarna de kampvechters, de overheden en de priesters en eindelijk de offerdieren. Nadat men eenige malen de ronde had gemaakt door den Circus, werd eene offerande gebragt, en op een teeken van den praetor of van een ander overheidspersoon namen de spelen een aanvang. Onder deze bekleedde het wedrennen van paarden (cursus equorum) en vooral van 2-, 3- en 4-spannen voor wagens de eerste plaats. Om de volgorde werd geloot en daarna plaatsten zich de eerste 4 in de carceres (wagenschuren), om er het teeken af te wachten. Dat viertal, hetwelk één rit (missus) vormde, onderscheidde zich door even zooveel verschillende kleuren, wit, rood, groen en blaauw, waarbij keizer Domitianus later de gouden en de purperen kleur voegde.

Iedere kleur had hare voorstanders onder het volk. Veelal werden er 25 ritten achter elkander gedaan. De paarden waren doorgaans dieren van het edelste ras en lang te voren geoefend. Vooral moest het paard aan de linker zijde, wegens het zwenken om den eindpaal (meta), goed gedresseerd wezen. De circensische wagenmenners (agitatores) kenden geen ander bedrijf en waren aanvankelijk grootendeels slaven, terwijl later aanzienlijke Romeinen en zelfs Keizers in die hoedanigheid deel namen aan de spelen. Zij droegen een kort gewaad zonder mouwen en omwoelden het bovenligchaam met breede banden. De teugels der paarden werden om het lijf vastgebonden, zoodat zij de handen vrij hielden, om hen te besturen en aan te moedigen. Zij waren voorzien van een mes, om, in geval van nood, de tengels aanstonds te kunnen doorsnijden.

Het signaal of aanvangsteeken werd door het zwaaijen van een witten doek (cretata mappa) of door een trompetgalm gegeven. Men reed van de regternaar de linker-zijde, zoodat men de spina (de middelheining tusschen de beide eindpalen) aan de uiteinden een weinig links had gebogen, om er de rijders, die aanvankelijk naast elkaar reden, wat meer ruimte te geven. De kunst van den wagenmenner bestond, behalve in het snelle rijden, daarin, dat hij zoo digt mogelijk bij de middelheining bleef en zoo kort mogelijk om de meta zwenkte. Bij gelijke snelheid kon hij reeds hierdoor den prijs winnen. Kwam hij zijne mededingers vooruit, dan verwijderde hij zich echter van de spina, om met te meer zekerheid den draai rondom den eindpaal te nemen.

Ieder rit vereischte een zevenvoudigen omloop om de meta, en hij, die daarna het eerst de streep bereikte, die tot aanvangslijn had gediend, werd als overwinnaar bekroond. Toch stond de zegepraal in den Circus op verre na niet in zoo hoog aanzien als die in de Olympische spelen, ja, er werd op eerstgenoemde in lateren tijd eene geldelijke belooning gezet, weshalve de laatste rit ook de geld-rit (missus aerarius) genoemd werd. Was het aantal ritten grooter dan vijf, zoo verminderde men het aantal omloopen van 7 op 5. Door Augustus werd voorts in plaats van het 4-span het 6-span in zwang gebragt, — en in lateren tijd spande men ook herten, ja, zelfs leeuwen, tijgers, olifanten, kameelen en honden voor de wagens. Als gekroonde vrienden van den wagenrit vinden wij vooral Nero, Vitellius, Domitianus, Commodus, Caracalla en Heliogabalus vermeld. — Behalve den paardenwedren had men er voor en na „gymnastische spelen”, vooral worstelingen en vuistgevechten, — eene soort van tournooi (ludus Trajanus) of een spiegelgevecht te paard, — „een strijd van wilde dieren”, hetzij onderling hetzij tegen menschen, hoewel deze doorgaans in het amphitheater plaats had, — „voetvolk-” en „ruitergevechten”, zoowel man tegen man als bende tegen bende, — „zeegevechten”, die echter later in afzonderlijke, daartoe geschikte inrigtingen gehouden werden, — en „tooneelspelen”.

In den Circus verdween tegelijk met het karakter van het Romeinsche volk de grootheid van Rome. Verwierf men er reeds in de dagen der Republiek de volksgunst, in het tijdperk der Keizers bepaalde zich het ellendig overschot van het voorheen zoo krachtig staatkundig leven der Romeinen tot den Circus, zoodat Juvenalis het hartstogtelijk streven der menigte naar vermaak met deze woorden beschrijft: „Duas tantum res anxius optat, panem en Circenses! (zij vraagt met gretigheid slechts 2 zaken, namelijk brood en Circensische spelen!)”. Reeds in het midden van den voorafgaanden nacht snelde men naar den Circus, om er eene goede plaats te bekomen; Caligula, bij zoodanige gelegenheid door het straatrumoer in zijne rust gestoord, liet de menigte er met geweld weer uitjagen, waarbij veel volk en meer dan 40 ridders en deftige Romeinsche vrouwen om het leven kwamen. Ook in de Romeinsche wingewesten werden Circensische spelen ingevoerd, en de wedrennen bleven nog lang na den val van het Westersche Keizerijk bestaan; ja, er werden er in 1204, na de verovering van Constantinopel door de Venetiërs, door deze aldaar gevonden. Ten laatste heeft het Christendom aan dergelijke feesten en spelen een einde gemaakt, hoewel zij in den jongsten tijd weder in zwang schijnen te komen. — De beeldende kunst heeft echter op bas-relièfs, vazen, munten enz. menig tafereel uit den Circus vereeuwigd.

< >