Chloorzwavel. Er zijn 4 verbindingen van chloor met zwavel, maar slechts ééne van deze is van groot belang, wordt op ruime schaal bereid en draagt in het fabriekwezen den naam van chloorzwavel. Deze bevat gelijke verbindingsgewigten zwavel en chloor. Zij is reeds lang bekend, en Thomson en Berthollet noemden haar zoutzuur zwaveloxyde, zwavelhoudend zoutzuur en acide muriatique oxy-sulphuré.
Men verkrijgt ze, wanneer men op gesmolten zwavel droog chloor leidt en het product destilleert totdat het bij 139° C. kookt. Het is eene roodachtig-gele, olie-achtige vloeistof met een soortelijk gewigt van 1,686, met een onaangenamen, verstikkenden reuk en een zuren, heeten en bitteren smaak, zich met water ontbindende in zoutzuur, zwavel en onderzwavelig zuur, hetwelk wederom in zwavelig zuur en zwavel uiteenvalt. Het lost op in alkohol, aether en zwavelkoolstof, neemt zelf eene groote hoeveelheid zwavel op, en laat dit bij verdamping in fraaije kristallen achter. Men gebruikt het, opgelost in zwavelkoolstof, tot het vulkaniséren van Kaoetsjoek (zie onder dezen naam).