Eene republiek aan de westkust van Zuid-Amerika, was te voren eene Spaansche bezitting en grenst ten noorden met de woeste hoogvlakte van Atacama aan Bolivia, ten oosten met de Andes-keten aan de Argentjjnsche Republiek en Patagonië, en ten zuiden en westen aan de Zuidzee. Zij strekt zich uit van 24 tot 43½° Z. B. en is bij die aanzienlijke lengte nergens breeder dan 40 geogr. mijlen en doorgaans niet meer dan half zoo breed. Het heeft na de laatste grensbepaling met Bolivia (10 Augustus 1866), waarbij de baai van Mejillones aan laatstgenoemden Staat is toegewezen, terwijl beide Staten de opbrengst der daarin gelegen guano-eilanden deelen eene oppervlakte van 6238 □ geogr. mijlen met ongeveer 2 millioen inwoners, verdeeld over 15 provinciën.
Daarenboven heeft men er nog 80000 Araucanen en bijna 4000 Patagoniërs. De voornaamste steden zijn er Santiago met 115000, Valparaiso met 70000, Talca met 18000, Conception, La Serene en Copiapó ieder met 13000, Quillata met 10000, Chillan-Nuévo met 9000, en San Felipe met 8000 inwoners.
Aan de oostzijde verrijst er de Andes-keten tot eene gemiddelde hoogte van 3500 Ned. el met toppen van 5tot 6000 Ned. el, waarbij zich de Aconcagua verheft, die 7000 Ned. el hoog is; ook vindt men daarbij een dozijn zwijgende en even zoovele werkzame vulkanen. Tot de eerste behoren de Tupungato, tot de laatste de Maypu en de Villarica. Slechts enkele passen leiden over die bergketen, zooals de pas van Antuco, die van La Cumbre, die van Come-Cabello, die van Donna Anna en de Laguna-pas. In den laatsten tijd ontdekte men nog den pas Perez Rosales, die naar Patagonië loopt, en den Navarete-pas, die niet ongeschikt is voor een spoorweg. Van de kust af wordt de bodem in Chili allengs hooger, schoon niet gelijkmatig, daar hij nog 2 andere bergreeksen draagt, namelijk de Middel-Cordillera en de Kust-Cordillera, zoodat er 2 reeksen van evenwijdige lengtedalen ontstaan. Daar echter laatstgemelde 2 reeksen door de wateren, van de hoofdketen afdalende, doorsneden zijn, vertoonen zij zich als onzamenhangende groepen.
In de lengtedalen, die aan de hoofdketen grenzen, liggen de v oornaamste steden, die er aan geweldige aardbevingen zijn blootgesteld. Groote gedeelten der kust zijn in het historische tijdperk opgestuwd. Er zijn vele rivieren, doch deze doorloopen meest als kustrivieren een geringen afstand. De belangrijkste zijn de Biobio (30 geogr. mijl lang en over 20 geogr. mijl bevaarbaar), de Maule, de Callecalle (Valdivia), de Cauten (Imperiale), en de Buéno. Voorts vindt men er het groote meer van Llanquihue met eene oppervlakte van 11 □ geogr. mijlen, en den uitgestrekten zoutpoel van Atacama, die eene lengte van 51 □ geogr. mijl beslaat.
Daar het land zich over vele breedtegraden uitstrekt, is het klimaat er zeer verschillend. Hoewel niet ver van den keerkring gelegen, maken de sneeuwtoppen der bergketen en de Oceaan de luchtsgesteldheid er gematigd. Bij de kust valt geen sneeuw, en het ijs, dat des nachts aan den voet der Cordillera ontstaat, is niet bestand tegen de stralen der morgenzon. De regentijd bekleedt er de plaats van den winter; dit geschiedt in de zuidelijke provinciën der Republiek zeer regelmatig; in de provincie Aconcagua regent het niet langer dan 3 weken; en verder noordwaarts valt soms in jaren geen regen. Het klimaat is er dien ten gevolge zeer gezond. Nu en dan waaijen er geweldige stormen uit het noorden, die den naam dragen van temporales en weken lang door goed weder worden gevolgd. Des zomers waait er doorgaans van 10 tot 3 uur een zuid-westewind, die den plantengroei sterk bevordert. De bodem is er zeer verschillend, namelijk mild-besproeid en vruchtbaar in het zuiden, woest en dor in het noorden.
Daarom bloeijen in het zuiden landbouw en veeteelt, terwijl in het noorden de mijn-ontginning een belangrijk middel van bestaan oplevert, daar de grond er in de eerste plaats van koper, en ook van zilver is voorzien. Vooral heeft men groote kopersmelterijen in de provinciën Coquimbo en Atacama. De zilvermijnen liggen er in een smallen gordel tusschen 247a en 34° Z. B. langs den westelijken voet der Andesketen. In de omstreken van Copiapó heeft men reeds lang 19 zilverdistricten met 235 groeven. Voorts heeft men er goud, schoon in geringe hoeveelheid, langs de kust steenkolen, uitmuntend keukenzout en een aantal andere nuttige delfstoffen, vooral Chili-salpeter.
Het plantenrijk levert er uitmuntend timmerhout, voorts alle Europésche boomvruchten, groenten en granen. Chili is reeds sedert 2 eeuwen de korenschuur van Peru, en in den laatsten tijd is er meel in belangrijke hoeveelheid uitgevoerd. Ook de wijnstok groeit er en zou bij eene betere behandeling uitmuntenden wijn opleveren. Het dierenrijk is er op eene armoedige wijze vertegenwoordigd. In de weiden heeft men er veel vee, namelijk runderen, schapen en geiten , zoodat er pekelvleesch en gedroogd vleesch (charqui) wordt uitgevoerd.
Zoowel deze natuurlijke hulpbronnen als het degelijk volkskarakter beloven aan Chili eene schoone toekomst. Het aantal onafhankelijke Indianen bedraagt er slechts 25- of 30000. voorts heeft men er Indianen, die zich met den landbouw bezig houden, en voor ’t overige Blanken en Kleurlingen. Vaderlandsliefde, ondernemingsgeest en kenniszucht vindt men er bij alle standen. Aan het hoofd van den Staat bevindt er zich een President, voor den tijd van 5 jaar gekozen, slechts eens herkiesbaar en met de uitvoerende magt bekleed; een kabinet van 4 ministers en een staatsraad van 13 leden staan hem ter zijde en worden door hem benoemd en ontslagen. De wetgevende magt is in handen van het Nationaal Congrès, bestaande uit een Senaat van 20 leden, die voor den tijd van 9 jaar worden gekozen en van welke om de 3 jaar 1/3de aftreedt, en uit eene Kamer van Afgevaardigden (1 op 2000 inwoners), welke voor den tijd van 3 jaar worden benoemd.
Aan het hoofd van elke provincie bevinden zich een gouverneur (intendente), een militaire bevelhebber en een directeur der belastingen. De provinciën zijn verdeeld in departementen. De regters worden er benoemd voor levenslang en zijn onafzetbaar; men heeft er een hooggeregtshof te Santiago, en hoven van appèl te Santiago, Conception en Serena. De hoofdstad des lands is Santiago, de belangrijkste koopstad Valparaiso.
De welvaart des lands neemt van jaar tot jaar aanmerkelijk toe. Allengs wordt het met een net van spoorwegen bedekt; thans loopen er reeds van Santiago naar Valparaiso, van Santiago naar Curico, van Caldera naar San-Antonio, van Pabellon naar Chanarcillo, en van Coquimbo naar Las Cardas. De waarde van den invoer bedroeg er in 1869 bijna 36 millioen dollars en die van den uitvoer bijna 27¾ millioen, en onder de uitvoer artikelen bekleedt het koper den eersten rang. In dat jaar vielen ruim 4000 schepen binnen in de havens van Chili. De vloot telt er (in 1870) 12 stoomschepen en 400 zee-soldaten, het staande leger 5000 en de nationale garde 55000 man. Er is slechts eene grootere bevolking noodig, om den bloei des lands te doen toenemen; daarom wordt de landverhuizing uit Europa derwaarts er sterk aangemoedigd.
Reeds de Inca’s van Peru hebben pogingen aangewend, om dit heerlijke land aan hunne heerschappij te onderwerpen, doch deze waren althans in het zuiden vruchteloos. Diégo Almagro drong echter in 1535 uit Peru in de provincie Coquimbo. De Spanjaarden vestigden zich aldaar en rukten in 1550 onder Fedro Valdivia voorwaarts tot aan de Biobio, waar de Arauco’s hem stand deden houden. Toen werd Chili onder het bestuur gesteld van een Spaanschen kapitein-generaal. Opgewekt door het voorbeeld van Buénos-Ayres, gevoelden er de hoogere standen sedert 1809 de neiging, om zich onafhankelijk te maken van Spanje. Nadat in 1810 de kapitein-generaal Carrasco op last der Spaansche Cortes was afgezet, kwam te Santiago eene Junta bijeen, die den markies de la Plata, een ingezeten van Chili, tot president koos. Eene poging van den Spaanschen krijgs-overste Figuërra, om de nieuwe regéring te doen vallen, mislukte en deed de omwenteling uitbarsten.
Het Congres, dat den 9den September 1811 bijeenkwam, handelde nog steeds in naam van Spanje, doch een jaar later maakten 3 broeders van aanzienlijke afkomst, José Miguël, Juan José en Luis Carrera zich meester van het gezag, verdreven het Congrès en verklaarden Chili onafhankelijk. Abascal, onderkoning van Peru, zond in 1813 den generaal Paréja uit Lima derwaarts, doch José Miguël Carrera bragt hem in het zuiden des lands eene nederlaag toe. De Junta, afkeerig van de aanmatiging der Carrera's, ontnam hem het opperbevel en droeg het op aan Bernardo O'Higgins, die niet beletten kon, dat de overmagtige Spanjaarden onder Gainsa de stad Talca innamen. Eene nieuwe omwenteling joeg de Junta uitéén, bekleedde den overste Lastra met het dictatorschap, deed den burgeroorlog ontbranden en baande den weg voor generaal Osorio met nieuwe Spaansche troepen uit Peru. O'Higgins werd den 2den October 1814 bij Rancagua geslagen, doch ontsnapte met eene aanmerkelijke krijgsmagt over de Andes-Keten naar Mendoza. Ruim 2 jaar hield nu Osorio het bewind in handen, en het volk scheen verheugd te wezen over het einde van den oorlog en van de heerschappij der Carrera's.
Intusschen gevoelde Buénos-Ayres het gevaar, dat van de zijde van Chili dreigde, en ondersteunde de uitgewekene Chilénen, die zich onder generaal San-Martin met de troepen der La Plata-staten tot een leger vereenigden. Het gelukte dezen bevelhebber, de Spanjaarden te misleiden en met 4000 man een der stoutste togten, waarvan ooit gehoord is, namelijk in 8 dagen een van 50 tot 60 geogr. mijlen over de onbewoonde, 4000 Ned. el hooge Cordillera, te volbrengen. De Spanjaarden, aan den voet van het gebergte onder Maroto vereenigd, leden eene beslissende nederlaag en lieten de hoofdstad in handen der overwinnaars, die den generaal O'Higgins tot opperbestuurder van den Staat kozen. Osorio echter rukte uit Concepcion voorwaarts, overviel en versloeg den 19den Maart 1818 de Patriotten bij Cancharayada, maar verloor op den 5den April den zoo beslissenden slag bij Mayapu. Hierdoor werd Chili voor goed vrijgemaakt van de Spaansche heerschappij. Lord Cochrane (later lord Dundonald) veroverde, als admiraal der Republiek, in 1820 Valdivia, en generaal Freyre in 1826 het eiland Chiloë, de laatste punten, waar zich eene Spaansche bezetting bevond.
Nu volgden er burger-oorlogen. Reeds den 28sten Januarij 1823 werd de opperbestuurder door eene partij afgezet. Generaal Freyre aanvaardde de regéring, doch werd desgelijks van zijn zetel gedrongen; wél greep hij naar de wapens, doch leed in Julij 1828 nabij Santiago de nederlaag en zag zich gebannen. Op hem volgde generaal Pinto, en op dezen in 1831 de voorzitter Priéto, die de binnenlandsche rust herstelde en, door bekwame ministers geholpen, vele nuttige maatregelen nam. Eene zamenzwering, uit Peru aangestookt, werd in 1837 op eene bloedige wijze onderdrukt. Deze gebeurtenis en de toenemende magt van Santa-Cruz, president van Bolivia, die zich van Peru had meester gemaakt en Chili bedreigde, waren oorzaken van een oorlog, die in Maart 1839 met de verbanning van generaal Santa-Cruz eindigde. Chili werd nu den 25sten April 1844 door Spanje onafhankelijk verklaard, en door vele verdragen met buitenlandsche mogendheden en door de toenemende vaart op den Grooten Oceaan ontwikkelde het zijne welvaart op eene zeer voorspoedige wijze. Ook binnen ’s lands werd de rust niet gestoord.
In 1841 beklom generaal Bulnes den voorzitterszetel en hij werd in 1846 herkozen. Zijn opvolger in 1851 was Manuél Montt, de candidaat der democratische partij, en generaal de la Cruz zocht vruchteloos zich daartegen te verzetten. Het bestuur van Bulnes had voor den fmanciélen toestand, den handel en den landverhuizers-aanvoer uitmuntende vruchten gedragen. Den 2den Januarij 1852 werd de eerste spoorweg geopend van Capiapó naar Caldéra. Onder het bewind van Montt, die desgelijks herkozen werd, ontving Chili een burgerlijk wetboek, handels-regtbanken, eene regeling der gemeentebesturen, eene disconto- en deposito-bank (te Valparaiso), eene voorschotbank op hypotheken, en eene omzetting van tienden in grondrenten.
Met Groot-Brittanje werd in 1856 een handelstractaat gesloten, en de jeugdige Republiek hield zich ver van de onlusten, die hare ZuidAmerikaansche zusters teisterden. Een oproer, dat in 1859 uitbarstte, werd aanstonds gedempt. Op Montt volgde in 1861 José Joaquin Perez, en sedert September 1871 is Errazuriz voorzitter der Republiek. De oneenigheid met Bolivia over de grenzen werd, zooals wij reeds vermeld hebben, in 1866 tot een bevredigend einde gebragt.
Chili werd in 1864 wegens gewelddadigheden, jegens eene Baskische kolonie in Peru gepleegd, in moeijelijkheden gewikkeld met Spanje. Dit laatste nam de Chincha-eilanden in bezit en brak de diplomatische betrekkingen af, waarna een Spaansch eskader onder admiraal Paréja vóór Valparaiso verscheen en den 26sten September 1865 den oorlog verklaarde. Paréja bragt zich om het leven, omdat de Chileensche korvet „Esmeralda” den 26sten November eene Spaansche kanonneerboot veroverd had. Zijn opvolger, admiraal Mendez Nunez, blokkeerde de havens van Valparaiso en Caldéra en bombardeerde den 31sten Maart 1866 eerstgenoemde stad. Inmiddels schaarden Peru, Ecuador en Bolivia zich aan de zijde van Chili en verklaarden Spanje den oorlog, waarna het eskader Valparaiso verliet, om hoewel te vergeefs Callao aan te tasten. Daarmede namen de vijandelijkheden een einde, doch eerst in 1869 is door bemiddeling der Vereenigde Staten, onder voorwaarde van schadevergoeding voor het bombardement van Valparaiso, een wapenstilstand van 2 jaar gesloten, die den 12den April 1871 tot 3 jaar verlengd werd, terwijl men tevens te Washington over den vrede onderhandelde. In de laatste jaren hadden de zuidelijke gewesten van Chili veel te lijden van de invallen der woeste Araucanen, vooral in 1870, toen een Fransch avonturier zich onder den naam van koning Aurélie Antoine I aan het hoofd had geplaatst van dien stam.