Chartoem of Khartoem Chartoem de hoofdstad van Nubië of van den Egyptischen Soedan, ligt op 15°36' N. B. en 50°19' O. L. van Greenwich, ter hoogte van 400 Ned. el boven de oppervlakte der zee, aan het vereenigingspunt van de Witte en Blaauwe Njjl en op den linkeroever van laatstgenoemde, als eene oase in eene onafzienbare woestjjn. Voorheen was zjj een gering dorp, doch Mehemed-Ali heeft haar in 1823 in eene stad herschapen en in 1830 tot zetel van een gouverneur-generaal bestemd. Door hare gunstige ligging aan de beide rivieren en aan onderscheidene karavanenwegen ontwikkelde zij zich voorspoedig, zoodat zij in 1856 ongeveer 30- of 40000 inwoners telde, wier aantal echter volgens Beurmann in 1861 tot 25- of 30000 was gedaald. Zij is door een wal omgeven en bevat een aantal ellendige huizen, van gedroogde tigchelsteenen opgetrokken, waarboven slechts één minaret zich verheft.
In den regentijd gelijken de straten er op modderpoelen. De grootste warmte bedraagt er gemiddeld 39°C., maar men heeft er ook wel eene temperatuur waargenomen van 46° C. in de schaduw. De bodem krioelt er van ongedierte, van schorpioenen, tarantula’s, hagedissen, slangen enz. De grond is er niet onvruchtbaar; in de stad vindt men groote tuinen, waarin zelfs tarwe verbouwd wordt, alsmede groepen van palm- en citroenboomen. Tot de belangrijkste gebouwen behooren het huis van den moedir of gouverneur, de moskée, een hospitaal, eene kazerne met een kruidmagazijn, een zendelingsgesticht met eene school, eene R. Katholieke en eene Koptische kerk.
De markt is er ruim voorzien van allerlei levensmiddelen. De bevolking bestaat er uit zeer verschillende bestanddeelen: de meeste inwoners zijn Nubiërs, voorts heeft men er Egyptenaren, Abessiniërs, Israëlieten, Negers, een aantal Turksche ambtenaren, een 40-tal Europésche kooplieden en zelfs een Oostenrijksch consulaat. De nijverheid is er van weinig belang en bepaalt zich hoofdzakelijk tot keurig goud en zilverwerk. De voornaamste artikelen van invoer zijn wapenen, sterke dranken, katoenen stoffen en glaskralen, — en die van uitvoer ivoor, tanden van nijlpaarden, gom, sennebladen, tamarinde, struisvederen, huiden en slaven.