Centumviri (honderdmannen) waren in het Oude Rome de leden van eene regtbank, die in naam des volks vonnis sprak in civiele zaken. Zij vormden voorts een collégie, dat beslissing gaf in twijfelachtige gevallen. Zij stonden ook de praetoren ter zijde bij het rangschikken der aanklagten, en op het edict van den praetor volgde de uitspraak van de centumviri als die eener regtbank, welke het volk vertegenwoordigde.
Zij hadden vooral veel te doen met verdeeldheden over nalatenschappen, met het stellen van voogden, met huwelijks-aangelegenheden enz. Zij werden ten getale van 3 uit elken tribus, en alzoo ten getale van 105 uit de 35 tribus gekozen, en in den tijd der Keizers klom hun aantal tot 180. In de dagen van Augustus werden de decemviri (tienmannen) voorzitters van dat collégie en het oppervoorzitterschap werd bekleed door den praetor; zij verdeelden zich in 4 afdeelingen (consilia), die afzonderlijk of te zamen de processen uit den weg ruimden. Vooral ten tijde der Keizers waren deze regtbanken zeer in aanzien, omdat de regtsgeleerden dáár alleen door hunne welsprekendheid konden schitteren, terwijl voor ’t overige de regtszaken niet meer in het openbaar behandeld werden. Wij vinden de instelling der centumviri het laatst genoemd in het jaar 395 na Chr., — in den tijd van Justinianus was zij reeds lang verdwenen.