Catania of Caianea is eene Siciliaansche provincie tusschen die van Messina, Palerino, Caltanisetta en Siragosa en telt op 93 geogr. mijlen bijna ½ millioen inwoners.
n het noordoosten van dit gewest verheft zich de Etna, terwijl daarenboven eenige bergketens zich over zijn bodem uitstrekken, wier hoogste toppen tot omstreeks 1000 Ned. el verrijzen. Tusschen den Etna en de gebergten van het zuiden vindt men de Vlakte van Catania (Campi Leontini), welke eene groote hoeveelheid koren oplevert. Zij vormt een vierkant van ongeveer 4 geogr. mijlen en bestaat uit leem, met vulkanische gesteenten vermengd. Voorts geeft er de grond uitmuntende olijvenolie , beste witte wijnen en zuidelijke vruchten, zoethout, hennep, manna, soda, marmer enz.
De evenzoo genoemde hoofdstad, na Palermo en Messina de grootste van Sicilië, telt 65000 inwoners, is fraai gebouwd en draagt, evenals Venetië, den bijnaam la bella. De breede, regte straten zijn met lava geplaveid en tot de talrijke schoone pleinen behooren er het Marktplein met prachtige paleizen en marmeren zuilengangen, en het Olifantsplein, alzoo genoemd naar een antieken, uit lava gehouwen olifant, die er zich verheft op een voetstuk van Egyptisch graniet. Van de belangrijkste gebouwen noemen wij de hoofdkerk, het universiteitsgebouw, het paleis der Senatoren en vooral het Benedictijner klooster St. Niccolo d’Arena, één der prachtigste kloosters van Europa met eene groote marmeren trap, waarlangs men eene zaal bereikt met 50 marmeren zuilen.
In het geheel zijn er 49 kerken en 30 kloosters, eene hoogeschool met 5 faculteiten, eene boekerij met wel 15000 deelen, eene Académie van wetenschappen, een schouwburg, en eene muziekschool. Het muséum, door prins Biscari gesticht, bevat vele sarcophagen en standbeelden in brons en marmer, borstbeelden, huisraad uit de dagen der oudheid, vazen en vooral vele Grieksche, Romeinsche en Siciliaansche munten. De haven is er ruim maar ondiep en ligt tusschen lavagevaarten ten noorden en de kalk-rotsen van La Bruca ten zuiden.
Langs de haven loopt eene met paleizen bebouwde kaai, en deze is er de geliefkoosde wandelplaats; ook heeft men er 2-maal ’s weeks een avondfeest, la Passagiata, met muziek en verlichting. Catania is de zetel van een aartsbisschop, van een hof van appèl, van eene criminéle regtbank en van een prior der Johannieten. De inwoners onderscheiden zich door hunne bedrijvigheid en vervaardigen allerlei nuttige zaken en voorwerpen van smaak.
De stad ligt op de plaats van het oude, onder lava bedolven Catana (zie onder dit woord), waarvan de overblijfselen van een groot amphitheater, nog grooter dan het Colosséum te Rome, voorts tempels van Ceres en Vulcanus, eene waterleiding, badplaatsen, graven enz. nog aanwezig zijn. Dikwijls is zij door uitbarstingen van den Etna en door aardbevingen geteisterd. Volgens de sage werd in 254 na Chr. het gevaar eence dreigende uitbarsting afgewend door de magt der heilige Agatha, maar in 1169 vernielde eene aardbeving bijna de geheele stad, en omstreeks 14000 menschen kwamen daarbij om het leven.
Tevens werden door een lava-stroom de vruchtbare omstreken verwoest. In 1669 overschreed zulk een stroom de muren der stad, en een ander vulde het Canale del Duca. In 1693 verwoestte eene aardbeving wederom de stad, waarbij 110000 menschen omkwamen, en ook van de. uitbarsting van 1819 had zij veel te lijden.
De geschiedenis van het hedendaagsche Catania neemt een aanvang in 1070, toen de Saracénen verdreven werden door den Noordschen vorst Roger I, die er een bisschop plaatste en aan dezen de stad en den berg Etna afstond voor eene jaarlijksche schatting van een beker wijn en een brood. Daarenboven stichtte hij er het klooster der Benedictijnen. Keizer Frederik II deed de afvallige stad slechten en bouwde er een kasteel, doch de stad is veel verschuldigd aan keizer Karel V, die haar uitbreidde en de inwoners met vele voorregten begiftigde.