Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 02-07-2018

Castrum

betekenis & definitie

Castrum. Zoo noemden de oude Romeinen hunne legerplaats, die tot zomer- of winterkwartier (castra aestiva en stativa) was ingerigt. Niet alleen was zulk eene legerplaats eene merkwaardige zaak in hunne krijgskunst, maar zij werd ook veelal, vooral als winterkwartier, de grondslag van eene stad en een middelpunt van Romeinsche beschaving in het land der Barbaren.

Wanneer het leger voorwaarts rukte, trok steeds een krijgstribuun met eenige centuriones vooruit, om het legerkamp in de gedaante van een vierkant af te bakenen. In het middelpunt, zoo mogelijk op eene hoogte, verhief zich de tent des veldheers, en rondom deze bevonden zich de tenten der onderbevelhebbers , de altaren met de adelaars der legioenen, de regtbank en het archief. Op regelmatige afstanden en in rijen plaatste men voorts de tenten van het voetvolk en van de ruiterij, en wél zoodanig, dat men zich gemakkelijk in het kamp kon bewegen.

De omringende wal was 1 tot 2 Ned. el hoog, en de daar buiten gelegen gracht 4 Ned. el breed en 3 Ned. el diep. In het midden van elke zijde bevond zich eene poort, en binnen de wallen werd eene gestrenge tucht gehandhaafd. Later heeft men de gedaante van het castrum wel eens gewijzigd, maar over het geheel behield het den beschreven vorm.

< >