Carvalho was een Portugeesch staatsman en een der ijverigste verdedigers der grondwet van dom Pedro, werd geboren den 19den December 1782 te Castelbranco in de provincie Beira, studeerde te Coïmbra in de regten, ondervond reeds vroeg de vervolgingen van de policie en van de inquisitie, en verkreeg in 1810, toen Masséna Lissabon bedreigde, de betrekking van juiz de fora (kantonregter) te Recordaens, alwaar hij aan den Staat belangrijke diensten bewees.
Tot belooning benoemde men hem in 1814 tot juiz das orphaos (wezen-regter) te Oporto, terwijl hij tevens de betrekking waarnam van berigtgever bij de militaire regtbanken. Daarmede nam zijne staatkundige loopbaan een aanvang. De treurige gesteldheid des lands bragt hem in 1817 met zijn vriend Fernandez Thomar tot het plan, om het drukkende juk der vreemde heerschappij af te werpen. ï^a eene voorbereiding van 3 jaar, welke menig offer vergde en generaal Gomes Freira d'Andrade aan de galg bragt, barstte de opstand uit te Oporto den 24st™ Augustus 1820.
Carvalho werd lid en secretaris van het Voorloopig Bewind en de roepstem der omwenteling vond weerklank tot in Lissabon toe. De Constituérende Cortes, die in 1821 vergaderde, benoemde een definitief Regentschap, en ook daarvan werd hij lid. Het regeerde tot aan de komst van koning Joan VI, die weldra Carvalho tot minister van Justitie benoemde. Hij behield de portefeuille tot* aan de tegen-omwenteling in 1823 en vlugtte toen naar Engeland, waar hij in behoeftige omstandigheden leefde, maar zich onvermoeid op staatkunde en staathuishoudkunde toelegde. Nadat dom Pedro na den dood van Joan VI eene constitutie verleend had, legde Carvalho den gevorderden eed af en keerde naar Portugal terug, waar hij ambteloos leefde.
Toen de constitutie vernietigd werd en dom Miguël zich meester maakte van den troon, begaf Carvalho zich op nieuw naar Engeland en bekleedde er eene betrekking bjj de commissie tot ondersteuning van uitgewekenen. Na den terugkeer van dom Pedro in Europa zond Gomes da Silva, vroeger geheimschrijver des Keizers, Carvalho naar Cherbourg, waar hij in tegenwoordigheid van dom Pedro zulk een treffend tafereel schetste van den toestand zijns Vaderlands, dat de Keizer zich 8 dagen later reeds te Londen bevond en vervolgens naar Parijs snelde, om alles voor eene expeditie naar Portugal in gereedheid te brengen.
Carvalho, Lima en Mascarenhas werkten daartoe ijverig mede. Door de krachige pogingen van eerstgenoemde werd weldra eene leening gesloten bij Ardoin en Cie., zoodat de Keizer zich in staat zag gesteld, om naar de Azorische eilanden te stevenen en aldaar de onderneming te regelen. Carvalho vergezelde hem naar Terceira, werd er auditeur-generaal bij de armée en na de landing in Portugal directeur van het burgerlijk bestuur des legers en voorzitter van de regtbank, terwijl hij in het laatst van 1832 in moeilijke omstandigheden de portefeuille van Financiën aanvaardde.
Aanstonds benoemde hij uit de aanzienlijkste kooplieden eene commissie voor de schatkist, om in het regelmatig uitbetalen der soldij voor het leger te voorzien, en zorgde, dat de expeditie naar Algérië onder den hertog van Terceira werd doorgezet. Deze gelukte, en Carvalho geleidde dom Pedro naar de hoofdstad, bragt het leger op 62000 man en vernietigde alzoo het gezag van dom Miguël. Nu werden de geldelijke zaken van Portugal geheel en al toevertrouwd aan Carvalho en deze zag zich tevens benoemd tot staatsraad en tot voorzitter van het Hooge Hof van Justitie, waarna hij alle krachten inspande, om de wonden, aan zijn vaderland toegebragt door den burger-oorlog en door de dwingelandij van dom Miguël, zoo spoedig mogelijk te heelen.
Het papieren geld werd uit den weg geruimd en het monopolie der wijnkoopers-compagnie te Oporto opgeheven. Hij waakte voor het regelmatig voldoen der tractementen, vermeerderde de inkomsten en herstelde door reductie der schuld het geschokte staatscrediet. HU stelde de haven van Lissabon als vrijhaven open en hervormde de regtsbedeeling, terwijl er door zijn toedoen de Jezuïeten ten tweeden male verdreven werden. De begrooting, door hem in 1835 aan de Cortes voorgelegd, vond algemeenen bijval en hij verhoogde daardoor het crediet van Portugal en hierdoor de volkswelvaart ongemeen. Toen hij in laatstgenoemd jaar met de overige leden van het ministérie Saldanha moest aftreden, begonnen de staatsschuldbrieven aanstonds te dalen, weshalve men zich genoodzaakt zag, om hem reeds na weinige maanden weder in het bezit der portefeuille te stellen. Door zijn toedoen ontstond er eene compagnie tot aankoop van groote staats-domeinen, welke aan de schatkist belangrijke voordoden verschafte.
Den 10den September 1836 barstte de revolutie los ten gunste der constitutie van 1820, zoodat Carvalho en zijne medestanders benevens de constitutie van dom Pedro verwijderd werden. Nu legde hij al zijne betrekkingen neder en leefde ambteloos, doch behoorde den 4den November van laatstgenoemd jaar tot de hoofdleiders der contra-revolutie. Toen deze mislukte, nam hij de wijk naar Engeland, maar keerde na het uitvaardigen der amnestie naar Portugal terug. Zijne vijanden wisten intusschen de volksmenigte zóó tegen hem op te winden, dat bij eene processie in 1838 zijn leven groot gevaar liep. Niettemin had hij den moed, om in zijn vaderland te blijven, waar hij ijverig deel nam aan de herstelling der constitutie van dom Pedro door den opstand in Oporto (1842), tot staatsraad benoemd werd, en den 3den Februarij 1845 overleed.