Caldara. Onder dezen naam vermelden wij:
Polidoro Caldara, een beroemd Italiaansch schilder uit den bloeitijd der kunst en onder den naam van Caravaggio — zijne geboorteplaats — bekend. Hij aanschouwde het levenslicht in 1495 en kwam op 18-jarigen leeftijd te Rome in dienst bij Rafaël, terwijl de leerlingen van dezen er werkzaam waren aan de fresco-schilderijen op het Vaticaan. Wel behoorde Caldara er onder de handlangers, maar bij het gestadig aanschouwen van zooveel schoons gevoelde hij zijn schilderstalent ontwaken en vond in Maturino, een discipel van Rafaël, een vriend en leermeester.
Door onvermoeiden ijver wist hij in korten tijd de toegenegenheid van Rafaël te winnen, en men zegt dat Caldara weldra met Maturino werkte aan de schilderijen van dien kunstenaar. Bij het overlijden van dezen had hij door het bestudéren van antieke kunstgewrochten reeds het meesterschap over de teekening verkregen, doch daar zijn koloriet nog veel te wenschen overliet, schilderde hij met zijn vriend grijs op grijs navolgingen van de fraaiste bas-relièfs aan de gevels der huizen te Rome. Daarvan is echter weinig behouden gebleven.
De verovering van Rome onder Bourbon (1527) scheidde de 2 vrienden. Caldara nam de wijk naar Napels, waar hij als onbekend kunstenaar op het punt geraakte om van gebrek om te komen, en begaf zich vervolgens naar Messina. Hier legde hij zich met zooveel ijver toe op de verbetering van zijn koloriet, dat bestellingen van altaarstukken hem in gedurig grooter aantal toevloeiden. Tot zijne beste doeken behoort „Christus, onder het kruis bezwijkend”, eene rijke compositie met een
warm koloriet en geplaatst in het Koninklijk Muséum te Napels.
Hoewel hij te Messina de algemeene achting genoot en aanzienlijke schatten verzamelde, wilde hij juist naar Rome terugkeeren, toen hij door een dienstknecht vermoord werd. Zijn stoffelijk overschot is in de hoofdkerk te Messina ter ruste gelegd.
Antonio Caldara, een beroemd componist. Hij was van 1714 tot 1763 hof-vicekapelmeester te Weenen en de leermeester van keizer Karel VI. Geboren te Venetië in 1674, opende hij zijne loopbaan als toonzetter reeds op 19-jarigen leeftijd met onderscheidene opera's, waardoor hij zijne benoeming verwierf aan het hof des Keizers. Hier veranderde hij zijne methode. Toen hij de kerken van zijn vaderland van meesterstukken voorzag, was zijne methode eenvoudig, kunsteloos, verheven en gestreng, evenals die van Palaestrina. Na zijne plaatsing te Weenen werd hij ingewijd in de Duitsche manier en hij maakte gebruik van de krachtige instrumentatie der Duitsche meesters. Gedurende zijn 90-jarig leven schreef hij althans 43 opera’s, van welke geene enkele zonder groote verdiensten is.