Onder dezen naam vermelden wij:
Henri Brooke, een uitstekend Iersch tooneeldichter. Hij werd geboren in 1706 te Rantaran, studeerde te Dublin in de regten en begaf zich naar Londen, om er zich voor de practijk te bekwamen. Zijn huwelijk berokkende hem veel zorg, vooral daar zijne werkzaamheid als regtsgeleerde in Ierland hem niet veel opleverde. Hjj keerde nu naar Londen terug, waar reeds te voren de uitgave van zijn gedicht “On universal Beauty” eenig opzien had gebaard. Zijn eerste tooneelarbeid, op het punt van in Drurylane te worden opgevoerd, werd niettemin afgewezen, maar met te meer bijval in druk ontvangen door het publiek.
Het was getiteld “Gustavus Wasa (1738).” Hij zag zich gedwongen om naar Ierland terug te keeren en schreef er het treurspel “The Earl of Westmoreland”, dat in 1761 den weg vond naar de schouwburgen te Londen. Gedurende den Ierschen opstand gaf hij “Farmer’s letters” aan het Iersche volk in het licht, en hij ontving tot belooning eene benoeming tot eene geringe betrekking. In 1762 verscheen van hem “The trial of the Roman Catholics”, maar den meesten roem behaalde hij met de novelle “The Fool of quality (1766)”. Hjj gaf daarenboven nog 15 dramatische stukken in het licht, maar al zijn vlijt was niet in staat, om zijn gezin tegen gebrek te beveiligen. Daarenboven werd hij geteisterd door smart over het verlies van zijne echtgenoote en van eenige kinderen, zoodat hij in 1783 te Mullingar overleed in een toestand, die aan krankzinnigheid grensde.
Francisca Brooke, eene Engelsche dichteres en de echtgenoote van een predikant, met wien zij in 1760 naar Canada ging, waar hjj leeraar werd bij het garnizoen. Zij overleed in 1789 te Colney in Norfolk, waar haar man den post van rector bekleedde. Hare geschriften bevatten treurspelen, oden, herdersdichten enz.
James Brooke, een Britsch reiziger en krijgsman. Hjj werd geboren te Witcombe den 29sten April 1803, kwam als cadet bij het Engelsche leger in Indië en onderscheidde zich in den oorlog tegen de Birmanen. Hjj werd gewond, vertrok naar Engeland, trad na zijne herstelling weder in dienst, maar nam weldra zijn ontslag en deed eene reis van Calcutta naar China en naar de Soenda-eilanden. Hij vormde het plan, om in die rijk gezegende oorden eene groote volkplanting te vestigen; tot dat einde rustte hij een schip uit, “The Royalist” genaamd, bereikte daarmede den 1sten Junij 1839 Singapore, kwam den 1sten Augustus bij Boméo ten anker, voer de Sarawak op en bereikte eene stad van dien naam, waar hp een opstand, uitgebarsten tegen Moeda-Hassim, den stadhouder van den Sultan, hielp beteugelen. Deze dienst werd op zoo hoogen prijs gesteld, dat de Sultan hem naar de hoofdstad ontbood en hem het stadhouderschap der provincie Sarawak opdroeg. Brooke nam die betrekking aan, vestigde er een geregtshof en vaardigde eene grondwet uit, die in overeenstemming was met de aloude wetten en gebruiken van het eiland. Diefstal en moord werden streng gestraft, de Dajakkers, Maleijers en Chinézen voor de wet gelijk gesteld, alle kusten en rivieren voor den handel geopend en de belastingen naauwkeurig geregeld. Deze wetgeving droeg uitmuntend vruchten en bevestigde het gezag van Brooke.
Twee veldtogten tegen gevreesde zeeroovers liepen gelukkig af, Engeland nam als loon voor de daarbij bewezene diensten het eiland Laboean, en Brooke reisde in 1847 naar Londen, om derwaarts het verdrag over te brengen, met den Sultan van een gewest van Bornéo gesloten. Op den 1sten Februarij 1848 kwam hij als consul-generaal en als gouverneur van Laboean op Bornéo terug. Wegens een vreeselijken moord, die op zijn last op werkelijke of vermeende zeeroovers was gepleegd, werd hij door de pers en in het Parlement zoo hevig aangevallen, dat hij zijne medepligtigheid aan dat feit loochende, waarna Hume in een schrijven aan lord Aberdeen bewees, dat hij wel degelijk bp de bedoelde vernietiging van de vloot der zeeroovers tegenwoordig was geweest. In 1850 vertrok hij als gezant naar Siam, en in 1851 begaf hij zich weder naar Engeland. In 1853 moest hp zich te Singapore verdedigen tegen aanklagten wegens wreedheid en hebzucht, maar werd in December 1855 door de Commissie van onderzoek vrijgesproken.
In 1858 keerde hij naar Engeland terug, maar begaf zich in 1861 nogmaals naar Bornéo-Proper (Broenei), om den aldaar uitgebarsten opstand te dempen. In 1863 vestigde hij zich in zijn vaderland op het buitenverblijf Burrator in Devonshire en overleed aldaar den 11den Junij 1868. In den herfst van hetzelfde jaar stierf ook zijn neef, kapitein Johnson Brooke, wien hij het bestuur over Sarawak had opgedragen. De belangrijke dagboeken van James Brooke zijn te vinden in Keppel’s geschrift “The expedition to Bornéo of Her Majesty’s ship Dido (1847)” en in dat van Mundy “Bornéo and Celebee (1858).” Ook heeft men van hem “Private letters of S. and J. Brooke (1853, 3 dln).