Bröndsted (Pieter Oluf), een Deensch oudheidkundige, werd geboren te Horsens in Jutland den 17den November 1780. Met zijn vriend Koes reisde hij in 1806 van Kopenhagen, waar hij gestudeerd had, naar Parijs, na een 2-jarig vertoef alhier naar Italië, en vervolgens met Haller von Hallerstein uit Neurenberg, Linckh uit Würtemberg en von Stackelberg uit Esthland tegen het einde van 1810 naar Athéne, waar de Engelschen Cockerell en Forster zich bij hen voegden. Onder onderscheidene ontdekkingen, die zij er deden, is vooral het opdelven des tempels van den Pan-Hellenischen Zeus op Aegina en van Apollo te Bassae bij Phigalia in Arcadië zeer merkwaardig.
Toen Bröndsted, na zijn terugkeer in 1815 benoemd tot hoogleeraar in de Grieksche letterkunde aan de Universiteit te Kopenhagen, zijn vertoef in Denemarken niet zeer gunstig oordeelde voor de bewerking zijner vroeger verrigte nasporingen, benoemde de Deensche regering hem tot agent te Rome. Vandaar reisde hij in 1820 en 1821 naar Sicilië, begaf zich in 1824 wegens de uitgave zijner werken naar Parijs, bezocht in 1826 Engeland en keerde in 1827 naar Denemarken terug, waar hij tot geheimen raad van legatie en directeur van het munt- en penningkabinet te Kopenhagen werd benoemd. Hij overleed den 26sten Junij 1842. Zijn groot archaeologisch werk is verdeeld in 8 boeken. Van het eerste ‘Voyages dans la Grèee, accompagnés de recherches archéologiques etc. (1826)” werd aanvankelijk gezegd, dat hij bij het zamenstellen daarvan een ruim gebruik had gemaakt van de schriftelijke nalatenschap van Villoison, hetgeen echter van eene bevoegde zijde is tegengesproken. Het tweede boek, aan de kunstenaars Cockerell en Thorwaldsen gewijd, beschrijft de kunstgewrochten van het Parthenon. Voorts gaf hij uit “Denkwürdigkeiten aus Griekenland u. s. w. (1833).”