Onder dezen naam vermelden wij:
Reijer of Reinier van Broekhuizen, een Geldersch krijgsman van adellijke afkomst. Toen in 1473 Nijmegen door Karel de Stoute belegerd werd, voerde hij daar binnen het bevel. In weerwil van zijne dapperheid moest de stad zich overgeven, en in het volgende jaar diende Broekhuizen onder hertog Karel bij de belegering van Nuits. Voorts nam hij ijverig deel in de Hoeksche en Kabeljaauwsche twisten, maakte zich bij herhaling meester van Vianen, om er de weduwe van zijn zwager Reinoud II van Brederode de voogdijschap over hare kinderen te betwisten; ja, hij wist die kinderen — een zoon en twee dochters — binnen de stad te lokken en hield ze op Batenburg gevangen. Wél deden scheidsregters uitspraak, dat hij de goederen van Brederode aan de weduwe moest teruggeven, maar hij hield ze in bezit tot in 1480.
In 1481 overrompelde hij met 135 Hoekschen de stad Leiden, waarna Maximiliaan van Oostenrijk den stadhouder Joost van Lalaing, den broeder van bovengemelde weduwe van Reinoud II, derwaarts zond, om de stad te belegeren. Broekhuizen trok heimelijk af, eerst naar Woerden en toen naar Montfoort. Vruchteloos sloeg Maximiliaan het beleg voor laatstgenoemde plaats, en hij moest zich vergenoegen met Broekhuizen en anderen uit zijn gebied te verbannen en hunne goederen verbeurd te verklaren.
In 1489 trok hij binnen Rotterdam, smeedde er eerst een vergeefschen aanslag op Gouda en toen op Leiden, vanwaar hij naar het slot Poelgeest trok, hetwelk hij innam en versterkte. Toen hij dit kasteel, hetwelk door den stadhouder van Holland met zwaar geschut beschoten werd, ontruimen moest, begaf hij zich weder naar Rotterdam, en toen deze stad in de handen der Kabeljaauwschen viel, vertrok hij naar Gelderland, om aldaar de belangen der Hoekschen te bevorderen.
Benjamin van Broekhuizen, een uitstekend Nederlandsch geneeskundige. Hij werd geboren in de 17de eeuw, verwierf den rang van meester in de vrije kunsten en van doctor in de geneeskunde, waarna hij eerst als chirurgijn-majoor dienst deed bij het leger van den Staat en daarna tot hoogleeraar in de wijsbegeerte aangesteld werd aan de doorluchtige school te ’s Hertogenbosch. Aanvankelijk werd die benoeming door den raad der stad buiten werking gehouden, doch in 1682 goedgekeurd. Broekhuizen overleed aldaar in 1686. Hij schreef “De oeconomia corporis animalis’', — een werk, dat bij herhaling is uitgegeven.
Johan van Broekhuizen, ook wel Janus Broekhusius of de Nederlandsche Propertius genaamd, een gelukkig beoefenaar der Latijnsche en Nederlandsche dichtkunst. Hij werd geboren te Amsterdam den 20den November 1649 en oefende er zich onder de leiding van den beroemden Adrianus Junius in de Oude talen. Vooral onderscheidde hij zich door vlugheid van geest, door een stalen geheugen en door de groote gemakkelijkheid, waarmede hij Latijnsche verzen vervaardigde. Na het doorloopen der Latijnsche school zou hij zich gaarne naar eene académie hebben begeven, maar door de beschikking van zijn oom werd hij bij Herman Angelkot opgeleid tot apotheker. Hij gaf echter de voorkeur aan de krijgsdienst, werd cadet bij de infanterie en klom weldra op tot kapitein-luitenant.
Gedurende den ongelukkigen veldtogt van 1672 gaf hij herhaalde malen blijken van dapperheid, en 2 jaren later werd hij met zijn regiment naar Amerika gezonden. Hij volbragt een zeetogt onder Michiel de Ruyter, doorkruiste de Amerikaansche wateren en bleef bij voortduring de dichtkunst beoefenen, zooals blijkt uit zijne Latijnsche vertaling van Psalm 44 en het gedicht “Celadon of verlangen naar het Vaderland”, beide door hem vervaardigd op de reede van St. Domingo. In den herfst van 1674 keerde hij terug en woonde daarna nog onderscheidene belegeringen en veldslagen bij.
Na het sluiten van den Vrede te Nijmegen (1678) kwam hij met zijn regiment te Utrecht in bezetting en sloot er eene duurzame vriendschap met den beroemden hoogleeraar Graevius. Als secondant bij een tweegevecht werd hij er in eene ongeoorloofde zaak gewikkeld, die voor twee personen een doodeljjken afloop had, doch door tusschenkomst van Heinsius ontsloeg prins Willem III hem van de verdiende straf. Intusschen ging hij ijverig voort met het lezen van Latijnsche dichters en schepte vooral groot behagen in de verzen van Propertius. Weldra gaf hij een bundel uit, die door de beminnaars der fraaije letteren met grooten bijval werd begroet.
Niet lang daarna werd hij door de regéring van Amsterdam benoemd tot kapitein van een der vendelen van de stadsbezetting. Daar werkte hjj ijverig aan eene verbeterde uitgave van Propertius, was er lid van een Kunstgenootschap, doch werd na den Rijswijkschen Vrede (1697) op pensioen gesteld. Nu vestigde hij zich op een klein buitenverblijf te Amstelveen, gaf daaraan den naam van zijne “Hermitagie” en hield zich bezig met de beoefening der fraaije letteren. Hij overleed den 15den December 1707, en werd begraven in de kerk te Amstelveen, waar later ter zijner eere een keurig gedenkteeken met een Latijnsch gedicht van Petrus Burmannus Secundus is geplaatst. Van Broekhuizen zijn in het licht verschenen: “Carmina (1684)”, “Acti
Sinceri Sanazarii Opera latina omnia et integra etc. (1689 en 1727)”, “Aonii Paleari Verulani Opera (1696)”, “S. Aurelii Propertii Elegiarum libri IV (1702 en 1727)”, “Albii Tibulli quae exstant (1701)”, en “Gedichten (1712 en 3de druk 1822)”.
Adam van Broekhuizen, een Nederlandsch krijgsman en letterkundige. Geboren in 1682, werd hij in 1715 luitenant en in 1730 luitenant-kolonel en kapitein der garde te voet. Hij nam deel aan de oorlogen tegen Frankrijk van 1700 tot 1748, was aanwezig bij de veldslagen van Ramillies en Malplaquet en overleed in November van laatstgenoemd jaar. Hij heeft een groot aantal geschied- en oudheidkundige werken in handschrift nagelaten, zooals “Beschrijving van het slot Devilstein”, “Beschrijving der aloude graafschap Strijen en der stad en lande van Breda”, “Aanteekeningen betrekkelijk de geslachten en wapenkunde”, “Verzameling der onverstaanbare woorden, die men in de oudste diplomata of latijnsche magtbrieven vindt”, “Inleiding tot de miniatuur-schilderkunst”. “Krijgskundige memoriën” enz. Van hem zijn in het licht verschenen: “Aanteekeningen op de Verzameling van alle de orders, omtrent hetgeen de troepen van den staat in ’t campement van Oosterhout hebben gedaan (1732)”.