Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Broedergemeente

betekenis & definitie

Broedergemeente (Evangelische) of ge­meente der Moravische broeders is de naam van het godsdienstig genootschap, gevormd door de nakomelingen dier Christenen, welke in Moravië en Bohemen vervolgd werden en in 1722 eene wijkplaats vonden onder de hoede van den graaf von Zinzendorf, op wiens riddergoed Berthelsdorf in Opper-Lausitz zij zich vestigden, en wél aan de zuidzijde van den Hutberg, zoodat zij aan hunne kolonie den naam gaven van Herrnhut en daarom ook wel met dien van Herrnhutters worden bestempeld. Onder de leiding van genoemden graaf werden den 12den Mei 1727 eenige Christelijke geloofsregelen opgesteld en alge­meen door de broeders aangenomen, zoodat men hem als den stichter van het genootschap mag beschouwen. Om de toetreding der Pro­testanten tot de broederschap gemakkelijk te maken, heeft men aan de geloofsbelijdenis een drievoudigen vorm gegeven, den Oud-Moravischen, den Lutherschen en den Her­vormden, daar zij geene afzonderlijke secte verlangt te wezen.

Haar kenmerk is enkel gele­gen in eene innige en weldadige gemeenschap der leden; hoewel de Herrnhutters zich in het algemeen vereenigen met de Augsburgsche confessie, wijken zij af van de regtzinnig-Luthersche leer. Vasthoudende aan de voldoeningsleer en aan de innige gemeenschap der zielen met Christus, schuiven zij de overige leerbegrippen op den achtergrond of geven daaraan eene eigenaardige beteekenis. Sommige leerbegrippen hebben zij meer dan eenig ander Christelijk kerkgenootschap zoe­ken te handhaven, zooals de leer van de verzoening der geheele menschheid met God door Christus, de leer der noodzakelijkheid van het erkennen dezer waarheid door een levendig geloof voor ieder mensch in het bij­zonder, de leer der heiligende kracht van Jezus’ leven als mensch, de leer der gemeen­schap van het geloovig gemoed met den Hei­land, de leer dat de liefde tot Christus, door het geloof gewekt, de grondslag is der hei­ligmaking, en de leer, dat wij ook na de bekeering zondig blijven en onvolmaakt. Al hunne verordeningen zijn gerigt op één doel, namelijk op de gemeenschap der gemeente­leden met Jezus. Hunne gemeentelijke inrigting is inderdaad zeer merkwaardig.

Eene geheele gemeente is volgens geslacht, ouderdom en levenswijs in koren verdeeld: men heeft een koor van kinderen, van kna­pen, van meisjes, van ongehuwde broeders, van ongehuwde zusters, van weduwnaars en van weduwen. Ieder koor heeft een koor-verzorger, die met de inwendige, en een bestuurder, die met de uitwendige aangele­genheden is belast. Bij vrouwelijke koren zijn die betrekkingen aan vrouwen opgedragen.

De ongehuwde broeders bewonen het broe­derhuis, waar zjj zich met allerlei handwer­ken bezig houden, en de ongehuwde zusters zijn in het zusterhuis bijeen, behalve zij, die tot huisgezinnen behooren of aldaar in dienst zijn. Zij betalen er eene kleine som voor onderhoud. Het gehuwde koor bestaat uit de gezamenlijke echtparen, die wel in afzonderlijke huizen wonen, maar toch onder een bestuurder zijn gesteld. De bestuurders brengen de omstandigheden der verschillende koren ter kennis van de oudsten der ge­meente. Naast dit collégie van oudsten, waarin de leeraar, de koorbestuurders enz. zitting hebben, bevindt zich een collégie van opzie­ners, dat op de gelden voor voedingsmidde­len, op het handhaven der orde en op het wegruimen van verdeeldheden moet letten. Aan die collégiën worden nog leden uit de gemeente toegevoegd, om over buitengewone zaken te beslissen. Tot de kerkelijke bedie­ningen behooren er die der bisschoppen, die der presbyters of predikers, en die der diaconen, welke de predikers helpend ter zijde staan.

Het middelpunt van deze nog al zamengestelde inrigting was aanvankelijk de graaf von Zinzendorf met den titel van ordinarius. Na zijn overlijden (1760) werden er echter syno­den gehouden (1764 en 1769), alwaar de tegen­woordige verordeningen zijn vastgesteld. De aangelegenheden der geheele broederschap worden behartigd door de “Unitatsaltesten-conferenz (Vergadering van de oudsten der Vereeniging)", die sedert 1789 te Berthels­dorf bij Herrnhut vergadert. Die Vergadering is in 3 departementen verdeeld: één van deze zorgt voor de geestelijke belangen en vooral voor het onderwijs, — een ander voor de uitwendige, stoffelijke belangen, — en het derde voor de zendingszaak.

Zonder voor­kennis dier Vergadering kan in geene ge­meente iets van belang volbragt worden. Voorts zorgt zij voor de benoeming van leeraren, opzigters en bestuurders, ’t geen alleen in Engeland en in Amerika aan de gemeenten zelve wordt overgelaten. De Ver­gadering is intusschen wederom ondergeschikt aan de Synode, uit hare leden en uit afge­vaardigden der gemeenten zamengesteld. Deze houdt wel eens maanden lang zitting, en hare besluiten worden aan de gemeenten medegedeeld en sedert 1836 door den druk openbaar gemaakt.

Bovengemelde Vergadering zorgt door mid­del van een maandblad en van jaarboeken, dat de aangelegenheden der broederschap ter kennis komen van al de gemeenten en geeft voor ieder jaar eene reeks van dag­teksten uit den Bijbel. Dagelijks worden in de gemeenten godsdienstige zamenkomsten gehouden in eene aangenaam ingerigte zaal, waar eene tafel met een groen kleed de plaats van het altaar inneemt. De godsdienst-oefening, die des avonds gedurende een half uur gehouden wordt, bestaat uit eene korte leer­rede, uit eene Bijbelverklaring, uit berigten omtrent de zendingszaak, gezang, gebed enz. Des zondags wordt eene leerrede gehouden en het voorgeschreven gebed gelezen. Voorts worden eenige gedenkdagen plegtig gevierd, zooals op den 1sten Maart die der instelling van oudsten (1456), op den 13den Augustus die der vernieuwde organisatie der broeder­schap (1727), op den 6den Julij die van het overlijden van Husz.

Het jaar wordt met eene godsdienstoefening geëindigd en het avond­maal iedere maand gehouden. Eenige uren te voren vereenigen zich de leden, naar het voorbeeld der eerste Christenen, aan een liefde-maaltijd, waar thee en gebak worden gebruikt. De dood van een lid der gemeente wordt van den toren met bazuingeschal aangekondigd, en men weet terstond, tot welk koor de overledene behoort, daar ieder koor zijne eigene dooden-melodie heeft. Rouw wordt er niet gedragen, en men brengt het stoffe­lijk overschot des overledenen in eene licht­geverfde kist naar het sierlijk aangelegde kerkhof, waar alle gemeente-leden zich op den Paasch morgen vereenigen, om zich in de hoop der opstanding te verblijden. Ook de voetwassching is bij hen in gebruik en heeft plaats op Witten donderdag.

Het verheven doel der broederschap is aankweeking van Christelijk leven bij de ge­meente-leden en uitbreiding van het Koning­rijk Gods op aarde. Zij heeft zich met be­trekking tot de opvoeding der jeugd groote verdiensten verworven; hare inrigtingen van onderwijs zijn zeer in aanzien. In hare tal­rijke jongens- en meisjesscholen worden ook kinderen uit andere kerkgenootschappen op­genomen. Zij heeft voorts een paedagogium te Niesky, en een theologisch seminarium te Gnadenfeld in Silézië. Eene dergeljjke inrigting als deze bezit zij te Fulneck in Engeland en te Nazareth in de Vereenigde Staten. Daar de Moravische broeders veel meer gesteld zijn op een reinen, echt Christeljjken wandel,dan op schitterende talenten, is het aantal geleer­den bij hen doorgaans gering, hoewel onder hen meermalen wetenschappelijke mannen ge­vonden werden of nog leven: wij noemen uit vroegeren tijd Spangenberg en uit onze eeuw Latrobe, Albertini en Plitt. Vooral zoeken zij eenvoudigheid en zuiverheid van zeden in het dagelijksch leven te handhaven.

Zon­der zich in kleeding van hunne medeburgers te onderscheiden, dragen zij een onopgesierd gewaad. De zusters dekken het hoofd met eene muts, en aan de kleur der linten kan men zien, tot welk koor zij behooren. Alleen onschuldige gezelschapsspelen achten zij ge­oorloofd, maar het dansen gedoogen zij niet, — in het algemeen geene vermaken, waaraan jongelieden van beide seksen deelnemen. Wie zich aan eenige overtreding schuldig maakt, wordt eerst liefderijk vermaand, daarna, zoo hij in zijne verkeerdheid volhardt, van het avondmaal uitgesloten, en eindelijk uit de ge­meente gebannen. Ijverige en gedurige werk­zaamheid, verbonden met gestadig toezigt, is echter oorzaak, dat er zelden afwijken van het regte pad.

Er bevinden zich gemeenten der Broeder­schap op het vasteland van Europa: in Opper-lausitz te Herrnhut, Kleinwelka bij Bautzen, en Niesky bij Görlitz, in Silézië te Neusalz, te Gnadenberg bij Bunslau, te Gnadenfrei bij Reichenbach, en te Gnadenfeld bij Kosel, — voorts te Neudietendorf bij Erfürt, te Gnadau bij Barby, te Ebersdorf bjj Lobenstein, te Königsfeld in Baden, te Neuwied aan de Rijn, te Berlijn en te Rixdorf, in ons Vaderland te Zeist bij Utrecht, en te Christiansfeld in Sleeswijk. Ook heeft men sociëteiten der Broederschap te Amsterdam, Basel, Straats­burg, Altona, Kopenhagen, Stockholm, Petersburg enz. In Rusland werd zij in 1764 toegelaten en vestigde er zich te Sarepta in het gouvernement Saratow. Vooral heeft zij zich uitgebreid in Engeland, waar zij in 1749 bij Parlements-acte als eene oude Bisschop­pelijke kerk werd erkend. Hier heeft zij hare voornaamste vereenigingspunten te Fulneck, te Fairfield en te Ockbrook, en in Ierland te Gracehill.

Hare koloniën buiten Europa ontstonden door zendelingen, en deze zijn, vooral ook in onze West-Indische bezittin­gen, onder de Negers hoogst nuttig en wel­dadig werkzaam geweest. Hare eerste zen­delingen begaven zich in 1782 naar St Thomas. Bloeijende koloniën heeft zij vooral in Noord- Amerika te Bethlehem, Nazareth, Litiz, Sa­lem enz. Vooral hebben hare zendelingen zich verspreid op de West-Indische eilanden: ze zijn naar Groenland, naar de Kaap de Goede Hoop en naar Nieuw-Holland getrokken en tot in Thibet doorgedrongen. In 1863 had zij 323 mannelijke en vrouwelijke zendelingen op 83 zendingsposten en belast met het toe­zigt op 70000 bekeerde Heidenen.

Men schat het aantal leden der Broederschap in Europa op 12000 en in Amerika op 8000, en het aantal personen, die tot de Broeder­schap behooren, op 192000. Het is duidelijk, dat hare kerkgenootschappeljjke inrigting al­leen van toepassing kan wezen op kleine ge­meenten. Zij zou in eene groote gemeente niet kunnen beantwoorden aan haar doel, na­melijk het bevorderen van het heil van ieder gemeente-lid in het bijzonder en het onder­houden eener innige gemeenschap van allen.

< >