Britsch Muséum is de naam van eene hoogst merkwaardige rijks-inrigting te Londen. Het bevat hoofdzakelijk 3 verschillende verzamelingen: eene bibliotheek met vele handschriften, eene galerij van standbeelden en oudheden, en eene verzameling van voorwerpen, die tot het gebied der natuurlijke historie behooren. Dit Muséum werd in 1753 bij parlements-acte gesticht volgens den uitersten wil van sir Hans Sloane, die bepaald had, dat zijn muséum met zijne bibliotheek voor eene som van 20000 pond (naar zijne verzekering geen vierde deel der waarde) moest aangeboden worden aan de Engelsche regéring, en ingeval van weigering, aan de academiën te Petersburg, Parijs, Berlijn en Madrid.
Het Britsche Parlement nam het aanbod dankbaar aan en stelde tevens vast, dat ook andere verzamelingen aangekocht zouden worden. Door middel van eene loterij werd de som van 100000 pond sterling bij elkaar gebragt, waarna men Montague-house, een der fraaiste huizen van Londen, aankocht, om de verzamelingen aldaar te plaatsen. Zij werden in 1759 voor het publiek geopend, doch in 1823 zijn de grondslagen gelegd voor een nieuw en grootsch gebouw in Griekschen stjjl, door den architect sir Robert Smirke ontworpen en met zijne façade van 44 Ionische zuilen in 1847 voltooid. Het heeft, behalve de benedenverdieping, twee bovenverdiepingen en omsloot aanvankelijk een vierkant plein, hetwelk in 1855 met eene nieuwe leeszaal en met boekenzalen is voltimmerd. Dit laatste geschiedde naar het plan van Sidney Smirke, den broeder van sir Robert.
De boekerij van sir Hans Sloane, 50000 deelen tellende, vormt de kern der boekerij, doch deze was reeds in 1821 tot 116000 deelen vermeerderd, — een cijfer, hetwelk thans tot ongeveer 1 millioen is geklommen. In één jaar komen er wel eens meer dan 30000 boekdeelen bij. Aanvankelijk werd het Muséum vergroot door de toevoeging van geheele bibliotheken, zooals die der Engelsche Koningen sedert Hendrik VII, welke in 1757 door George II aan het Muséum werd afgestaan, voorts de biliotheek van Cracherode (1799), en de door aankoop verkregene boekerij van Moll te München, van Burney Sr. (1815), van Ginguené en van Burney Jr. (1816). Hoogst belangrijk was voorts de aanwinst, verkregen door de bibliotheek van 65000 deelen, door koning George III verzameld en in 1823 aan het Muséum geschonken.
Daarbij kwamen in 1827 de boekerij van sir Joseph Banks (16000 deelen) en in 1847 die van Thomas Grenville (20000 deelen). De geheele bibliotheek heeft echter sedert 1838 een geheel ander karakter verkregen. Zij is van dien tijd af door aankoop op elk gebied van letterkunde stelselmatig uitgebreid en bijgehouden, en vooral de rubriek “encyclopaedieën” heeft er eene ongemeene volledigheid. Niet alleen de Engelsche letterkunde, zich tevens uitstrekkende over Amerika en Australië, maar de geheele Europésche literatuur is er op eene waardige wijze vertegenwoordigd.
Het oudste gedeelte der boekerij is in eene reeks van 12 zalen geborgen. Vier daarvan bevatten de bibliotheken van Cracherode, Banks, Grenville en George II. Die van George III bevindt zich in eene zaal ter lengte van 100 en ter breedte van 13 Ned. el. Twee zalen zijn gevuld met de voortbrengselen der Hebreeuwsche letterkunde (9000 deelen), terwijl de Chinésche boekerij er bijna 20000 deelen telt. De nieuwste werken (na 1848) zijn geplaatst in de ruimte, die de leeszaal omgeeft en 80000 deelen bevatten kan. De leeszaal zelve, het middengedeelte der geheele inrigting, is cirkelvormig en heeft eene middellijn van 47 Ned. el, eene hoogte van 35 Ned. el, 20 groote ramen, eene uitmuntende verwarming en ventilatie, en plaats voor 300 lezers. In 1863 verschenen er dagelijks gemiddeld 372; zij moeten voorzien wezen van eene verlofkaart van den opper-bibliothecaris.
Volledige catalogussen zijn er steeds voorhanden, en de bediening laat niets te wenschen over. Ook de handschriften, uit 9 verzamelingen bijeengebragt en door aankoop uitgebreid, zijn er ter beschikking van belangstellenden. Handschriften zijn er meer dan 40000 aanwezig, behalve eene verzameling van 33000 documenten. Vooral zijn er vele, die op de geschiedenis van Engeland betrekking hebben; voorts heeft men er onder de 5000 Oostersche ruim 1000 Arabische en even zooveel Perzische. Aan het hoofd dier handschriften bevindt zich de beroemde “Codex Alexandrinus”, een handschrift van den Bijbel, door den Patriarch van Constantinopel aan Karel I geschonken.
De oudheden-verzameling is verdeeld in eene Egyptische, Assyrische en Grieksch-Romeinsche. De middeleeuwsche is niet van groot belang en moet onderdoen voor die van het Kensington-Muséum, terwijl de Britsche oudheden er schraal vertegenwoordigd zijn. De Egyptische verzameling, vooral verkregen in 1801 bij de capitulatie van Alexandria en door schenking en aankoop vermeerderd, is geplaatst in eene zaal ter lengte van 100 Ned. el en in 2 kleinere vertrekken en telt meer dan 10000 voorwerpen. De Assyrische, geborgen in eene zaal, die naast de voorgaande gelegen maar smaller is, bezit grooteren rijkdom dan eenige andere in Europa en bestaat vooral uit voorwerpen, die, in de jaren 1847 tot 1857 door Layard, Rassam en Loftus op de plaats der oud-Assyrische paleizen zijn opgedolven. De Grieksch-Romeinsche verzameling vult 12 vertrekken, behalve eene reeks salons van ijzer en glas, die na 1857 aan het gebouw zijn toegevoegd. Geene verzameling ter wereld heeft op het gebied der Grieksche kunst zooveel en zooveel voortreffelijks aan te wijzen als die van het Britsch Muséum.
Wat Elgin, Fellows, Charles Newton enz. in Griekenland hebben opgespoord en verzameld, is er bijeengevoegd. Ook uit den tijd der Romeinsche keizers heeft men er hoogst belangrijke kunstgewrochten, voortkomende uit de verzameling van Townley en uit die van den voormaligen Koning van Napels, in het paleis Parnese te Rome aanwezig en in 1864 aangekocht. Daarenboven is er een schat van Etruscische vazen, van welke vele afkomstig zijn van de verzameling van sir William Hamilton (1782) en van die van sir William Temple (1856). Zeer aanzienlijk is er ook de verzameling van munten en penningen, wier aantal geschat wordt op 140000. Ook hiertoe heeft Sloane den grondslag gelegd, terwijl zij later door schenking en aankoop aanmerkelijk is uitgebreid.
Van groot belang is er ook de verzameling van ertsen en teekeningen, vooral van Nederlandsche, Duitsche en Italiaansche meesters. Het aantal Nederlandsche etsen, oorspronkelijk door Sheepshanks bijeengebragt, bedraagt 8450.
De verzameling, die op natuurlijke historie betrekking heeft, vervalt in de afdeelingen zoölogie, mineralogie, geologie met paleontologie, en botanie, hoewel laatstgenoemde niet zeer belangrijk is. De zoölogische afdeeling beslaat 10 vertrekken der bovenste verdieping en telde in 1862 ruim 2000 soorten van zoogdieren, 2500 soorten van vogels, 1 millioen insecten en 10000 soorten van weekdieren. De catalogussen dezer afdeelingen waren in 1868 reeds uitgedijd tot 140 deelen. Uitstekend is vooral de delfstofkundige afdeeling, en bij deze bevindt zich eene verzameling van 220 aërolithen (lucht- of meteoor-steenen). De paleontologische afdeeling is vooral merkwaardig door de muséa van Hawkins en Mantell, alsmede door een aantal overblijfselen van menschen en dieren, uit het zuiden van Frankrijk afkomstig en in 1864 in het Britsch Muséum geplaatst. In de botanische afdeeling heeft men onder anderen het herbarium van Sloane, dat in 262 deelen meer dan 60000 soorten bevat.
Het bestuur van het Britsch Muséum is van ouds toevertrouwd aan eene Commissie van toezigt (Board of trustees), bestaande uit 50 leden, van welke 25 tot de aanzienlijkste staatsambtenaren behooren, zooals de aartsbisschop van Kantelberg (Canterbury), de lord-kanselier en de voorzitter (speaker) van het Huis der Gemeenten. Deze oppertoezieners hebben het regt, om alle ambtenaren van het Muséum te benoemen met uitzondering van den eersten bibliothecaris, die door den Koning uit eene voordragt van 2 personen gekozen wordt. De eerste bibliothecaris is trouwens de voornaamste beambte der inrigting, terwijl elk der 10 departementen aan een opziener (keeper) en zoo noodig aan een hulp-opziener (assistant-keeper) is toevertrouwd. De departementen zijn zeer verschillend van omvang: dat der gedrukte boeken had in 1864 1 opziener, 2 hulp-opzieners, 28 helpers, 35 schrijvers en 71 bewakers, terwijl zich bij dat voor mineralogie 1 opziener, 1 helper , 1 schrijver en 1 bewaker bevonden. Het geheele personeel, in het Britsch Muséum werkzaam, bedraagt 321. Antonio Panizzi, aan wiens onvermoeiden ijver het Muséum veel verschuldigd is, legde in 1866 zijne betrekking van eersten bibliothecaris neder, en na dien tijd bevindt zich zijn vriend Winter Jones aan het hoofd der inrigting.
Zij werd in 1850 door ruim 1 millioen en in 1851 — het jaar der tentoonstelling — door ruim 2½ millioen personen bezocht. In de volgende jaren bleef het aantal beneden 1 millioen; in 1869 bedroeg het 563800. Het Muséum is maandags, woensdags en vrijdags van ’s ochtends 10 tot ’s namiddags 4, 5 of 6 uur opengesteld voor het publiek. Op de feestdagen en gedurende de eerste week der maanden Januarij, Mei en September is het gesloten.
Volgens een verslag, in 1870 in het Huis der Gemeenten ingediend, heeft het Britsch Muséum over dat jaar eene begrooting van 114103 pond sterling. Ook heeft men in de Parlements-zitting van dat jaar de eerste stappen gedaan, om een tweede gebouw in South-Kensington te doen verrijzen voor de voorwerpen, tot de natuurlijke historie behoorende, ten einde voor de boeken enz. meer ruimte te bekomen.