Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Breithaupt.

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermel­den wij:

Joachim Justus Breithaupt, een Duitsch theoloog. Hij werd geboren in 1658 te Nord- heim in Hannover, studeerde te Helmstadt en werd privaatdocent te Wolfenbuttel en Bruns- wijk.

Later vergezelde hij een jong mensch van aanzienlijken huize naar de academie te Kiel en hij werd hier ter plaatse benoemd tot hoogleeraar in de predikkunde. In 1685 ging hij als consistoriaalraad en hofprediker naar Meiningen, en in 1687 als acadéraisch leeraar naar Erfurt, waar hij door zijne kanselredenen groote ergernis gaf aan de R. Katholieken. In 1691 vertrok hij als hoogleeraar in de god­geleerdheid naar Halle. Hier voerde hij met de hoogleeraren Lange, Michaélis en Franke eene volkomene heerschappij over de univer­siteit en verzette zich tegen elke poging, om aan de theologie een wetenschappelijken grond­slag te geven. Op zijn aandringen werd de wijsgeer Christian Wolf in 1723 door koning Friedrich Wilhelm I uit den Pruissischen staat verbannen. Hij overleed den 18den Maart 1732 te Klosterbergen, en zijne talrijke godgeleerde geschriften zijn meerendeels vergeten.

Ludwig von Breithaupt, een schrijver over de krijgswetenschap. Hij werd geboren te Kassei in 1783, kwam als cadet in Würtemburgsche dienst en nam als adjudant deel aan den veldtogt van 1809. Gedurende de oorlo­gen van 1812—1818 was hij kapitein eener heredene batterij, — in 1816 werd hij majoor, en in 1822 luitenant-kolonel en commandant van de Würtembergsche artillerie te voet. Vervolgens werd hij gepensioneerd en over­leed te Winnenden den 30sten Augustus 1838. Hij stichtte het “Zeitschrift fur Kriegswissenschaft (1819)” en schreef “Technisches Hand- huch fur angehenden Artilleristen (1823)”, “Materialien für ein neues system der Artille­rie (1828)” enz., en na zijn dood verschenen zijne “Vorlesungen über die Systematik der Artillerie für Offiziere aller Waden (1841)”.

Johann August Friedrich Breithaupt, een beroemd delfstofkundige. Hij werd geboren den 184en Mei 1791 te Probstzelle bij Saalfeld, bezocht het Lycéum van laatstgenoemde plaats, en studeerde te Jena in de wis- en natuurkunde. Van hier begaf hij zich naar Freiberg, om er de lessen van Werner te hooren, waarna hij alhier in 1813 tot inspec­teur der académische muséa en in 1827 tot hoogleeraar in de oryctognosie benoemd werd. Van zijne geschriften vermelden wij “Ueber die Aechtheit der Krystalle (1816)”, “Vollstandige Charakteristik des Mineralsystems (1820 en 3de uitgave 1832)”, “Die Bergstadt Freiberg (1125)”, en vooral zijn “Vollstandiges Handbuchder Mineralogie (1836—1847, 3 dln)”, benevens het vervolg op het “Handbuch der Mineralogie” van Hoffmann.

< >