Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Brandverzekering

betekenis & definitie

Brandverzekering of eigenlijk verze­kering tegen brandschade kan plaats hebben ten aanzien van alles, wat aan het gevaar van brand is blootgesteld, van gebouwen van allerlei aard, en van roerende goederen, ’t zij van enkele of van eene algemeenheid van roerende zaken,

b.v. het ameublement van een huis. Evenals alle verzekering of assurantie (zie aldaar) bestaat zij, wanneer er eene overeenkomst is aangegaan, waarbij iemand voor het nadeel, dat hij tengevolge van een onzeker voorval (in casu “brand”) lijden kan door een ander, den verzekeraar, die anders daarmede niet te maken heeft, tegen zekere vergoeding, premie, schade­loosstelling wordt toegezegd. Krachtens die overeenkomst is de verzekeraar gehouden om de door brand aan roerende zaken gele­den schade aan den verzekerde in geld te vergoeden; ten aanzien van brandschade aan gebouwen kan gelijke vergoeding in geld bedongen, of bij de verzekering bepaald wor­den, dat de verzekerde som bestemd zal zijn voor wederopbouwing of herstelling. Ook bij deze verzekering geldt de vaste regel voor alle assurantiën, dat de vergoeding van geledene schade voor den verzekerde nooit eene bron van winst mag worden; zij moet vergoeding van schade, — zelfs kan het “ten volle” vergoeding zijn — blijven; méér niet.

De verzekering kan in het algemeen voor de volle waarde van het verzekerde voorwerp worden aangegaan; de verzekeringsom — dat is, de som waarvoor verzekerd is — mag de waarde van het voorwerp, of liever de waarde van het belang, dat de verzekerde bij het voorwerp heeft, volkomen evenaren, maar haar niet te boven gaan; voor zoover dit plaats heeft, is de verze­kering nietig, en nimmer is de verzekeraar, hoe hoog de verzekeringsom zij, gehouden tot meerder vergoeding in geld, dan het be­loop der werkelijk geledene schade. Voor het geval dat wederopbouwing of herstelling bedongen is, zou dit beginsel in de uitvoe­ring eenige zwarigheid ondervinden, omdat de verzekerde dan een nieuw in plaats van een versleten gebouw zou bekomen, zonder bijdrage zijnerzijds. De verpligting van den verzekeraar hangt in dezen af van het be­drag der voor de wederopbouwing of vertimmering werkelijk benoodigde kosten in verband met de daarvoor bij de verzekering beschikbaar gestelde som, de verzekering­som, en deze is niet afhankelijk van de waarde van het verzekerde gebouw, maar kan hooger gesteld worden. Echter is de verzekeraar nimmer gehouden, om meer te betalen dan drie-vierde der kosten, die tot de opbouwing enz. besteed zullen worden.

Ook van deze verzekering, wordt als van alle, eene polis (zie aldaar) afgegeven, waar­door haar bestaan, haar aard en omvang bewezen wordt. Behalve de algemeene voor­schriften voor alle polissen, zijn voor brandpolissen eenige bijzondere voorschriften voor­geschreven of gebruikelijk. Zoo zal daarin van het vaste goed moeten worden opgege­ven de kadastrale ligging, de bestemming, het gebruik en de waarde, de aard en het gebruik der belendende gebouwen, voor zoo­ver zulks op de te sluiten verzekering van invloed kan zijn. Voorts zal de verzekering­som moeten bepaald zijn, en tevens er in uitgedrukt, of schadevergoeding of wederop­bouwing of herstelling het doel der verzeke­ring is. Bij het doen dezer opgaven zijn naauwkeurigheid, volledigheid en juistheid ten sterkste aan te bevelen, omdat in het al­gemeen voor alle verzekeringen bepaald is, dat alle verkeerde of onwaarachtige opgaven, of alle verzwijging van aan den verzekerde bekende omstandigheden — hoe zeer door hem ter goeder trouw gedaan —, welke van dien aard zijn, dat de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn gesloten, indien de verzekeraar van den waren staat der zaken had kennis gedragen, de geheele verzekering nietig maakt. Roerende zaken moeten ook genoegzaam duidelijk, niet juist individueel, omschreven worden; hare waarde opgegeven, en het gebouw of de plaats ver­meld, waarin zij zich bevinden of waar zij opgeslagen zijn, met bijvoeging van de lig­ging en belending van dat gebouw of die plaats.

Wordt de bestemming van het ver­zekerde gebouw veranderd, zoodat het daar­door aan meer brandgevaar onderhevig wordt, welke omstandigheid op het aangaan der verzekering van invloed had kunnen zijn, zoomede als het verzekerde gebouw zoodanig vertimmerd wordt, dat het heeft opgehouden hetzelfde gebouw te zijn, dan zal de verze­kerde van die verandering aan den verzeker­aar kennis moeten geven, om daarna de verzekering te wijzigen, te vernieuwen of te bevestigen; bij gebreke daarvan is de ver­zekeraar tot geene vergoeding gehouden, al ontstond later brand uit eene oorzaak, welke aan die verandering geheel vreemd was. Eene opgave van verandering in aard en bestem­ming van belendende gebouwen wordt op dezelfde straf dikwijls in brandpolissen door den verzekeraar geëischt. Roerende goederen mogen over ’t algemeen zonder voorkennis en goedkeuring van den verzekeraar niet naar eene andere plaats vervoerd worden; veel zal hier afhangen van de voorschriften der polis of der reglementen, die tusschen de beide partijen bij het aangaan der verze­kering verbindende kracht hebben gekregen. De omvang der aansprakelijkheid van den verzekeraar, wat den aard en de oorzaak der te vergoeden schade betreft, kan door partijen naar welgevallen worden bepaald. Gewoonlijk, bij gebreke van beding, uit kracht van onze wet, komt voor zijne rekening; 1°. alle schade of verlies aan het verzekerde voorwerp regtstreeksch door brand veroor­zaakt, in den regel in de polissen zoo breed mogelijk omschreven, door de opsomming van allerlei oorzaken, waardoor, en van perso­nen, door wier toedoen er brand kan ont­staan; 2°. alle schade aan het verzekerde voorwerp geleden niet dóór, maar ter gele­genheid en tengevolge van brand; b.v. schade, aangebragt door de aangewende bluschmiddelen, door maatregelen genomen, zelfs op last van hooger hand, tot stuiting of beteu­geling van het onheil; zelfs het bedrag van bij die gelegenheid vermiste goederen, ’t zij ze gestolen zijn of anders weggeraakt; 3°. de schade aan ’t verzekerde voorwerp, niet door of ter gelegenheid van brand ontstaan, maar door het ontploffen van buskruid, door het springen van een stoomketel, het inslaan van den bliksem, of dergelijke oorzaken, die, al hebben zij werkelijk geen brand ten gevolge ge­had, toch ligt daartoe aanleiding kunnen geven.

De verzekeraar is altijd van alle vergoe­ding van eenige schade, die anders ten zijnen laste zou komen, bevrijd, zoo hij bewijst, dat deze te wijten is aan merkelijke schuld of nalatigheid van den verzekerde zelf, niet van andere personen, al moet deze voor ’t overige in het algemeen voor de daden instaan van anderen, b v. van kinderen en bedienden.

Bij roerende goederen wordt het bedrag der uit te keeren vergoeding bepaald door de waarde der goederen op het oogenblik van het onheil, in verband met de verzekerde som.

’t Bewijs van het aanwezig zijn en van de waarde der vernietigde goederen rust op den verzekerde, die de vergoeding vraagt. Was de waarde ten volle verzekerd, dan staat het bedrag der uitkeering gelijk aan dat der geleden schade; was de verzekeringsom be­neden de waarde gesteld, zoodat een deel der waarde onverzekerd bleef, (de verzeke­ring voor eigen rekening gehouden, zooals de kooplieden zeggen), dan wordt de vergoe­ding bepaald in verhouding van het verze­kerde tot het onverzekerde gedeelte, tenzij tusschen partijen is overeengekomen, dat bij vernieling van een deel der goederen, de volle schade zal vergoed worden, — welk be­drag echter nimmer de verzekeringsom zal kunnen te boven gaan. Ingeval van verzeke­ring van gebouwen tegen een in geld te ver­goeden schadeloosstelling, wordt het bedrag daarvan bepaald door de waarde van ’t ge­bouw vóór den brand, meestal in de polis vermeld, onder aftrek van de waarde van het overgeblevene terstond daarna, die dan door partijen of deskundigen kan vastgesteld worden. Abandonnement kan alleen uit kracht van een beding, niet uit kracht van onze wet, aan den verzekerde geoorloofd zijn.

Is er “in herbouw of herstelling” verzekerd, dan draagt de verzekeraar de daartoe benoodigde kosten, zonder dat deze het drievierde gedeelte van dat bedrag der werkelijke kos­ten mogen te bovengaan. Hij kan dus aan­sprakelijk zijn voor de verzekerde som, mits deze niet meer bedraagt dan drievierde der kosten, of wel voor drievierde der kosten, doch in geen geval meer dan de verzekerde som.

De verzekerde is nu tot de herbouwing verpligt, en kan des noods gedwongen wor­den om die binnen zekeren tijd ten uitvoer te brengen. Bij eigendomsovergang van een verzekerd gebouw blijft de eens genomen verzekering voor rekening van den nieuwen eigenaar doorloopen, zonder dat deze genood­zaakt is voor zich op nieuw verzekering te nemen of de oude verzekering op zijnen naam te doen overschrijven.

Gewoonlijk gebeurt toch één der laatstvermelde maatregelen. De verzekering blijft ook van zelf stand houden ten voordeele van den vorigen eigenaar, voor zooverre deze bij het voorwerp der verzekering nog eenig belang heeft blijven houden; b.v. als hypotheek­houder voor de nog onbetaald gebleven kooppenningen. Eene op een gebouw ge­vestigde hypotheek geeft op zich zelve, in­geval van brand, geen regt op de assurantiepenningen die uitbetaald zullen moeten worden.

De hypotheekhouder kan zijne hypotheek verzekerd hebben, en als zoodanig aanspraak krijgen op vergoeding van zijn assuradeur; als hypothecair crediteur heeft hij geene vor­dering tot uitbetaling tegen den verzekeraar van zijn schuldenaar, die het verhypothe­keerde goed als eigenaar heeft verzekerd. Het is daarom voorzigtig, en ook zeer ge­bruikelijk, om in de akte van hypotheekstelling het door de wet erkende beding te maken, dat, in geval van brandschade, waar­door het voorwerp der hypotheek vermin­dert, de assurantiepenningen in plaats zul­len treden van het bezwaarde goed, zoodat de schuldeischer, voorzoover deze daartoe kunnen strekken, daaraan zijne schuld kan verhalen.

Dat beding werkt natuurlijk tegen den verzekeraar niet, dan nadat het hem bij deurwaarders-exploit is beteekend, of schrifteljjk door hem erkend en aangenomen.

Maar in dit geval is hij tot uitbetaling aan den ver­zekerde niet geregtigd, en tot betaling aan den hypothecairen schuldeischer verpligt.

Eene betaling, in strijd hiermede gedaan, zou voor den regthebbende niet geldig zijn; de verzekeraar zou nog eens moeten uitbe­talen, en op eigen risico beproeven, of hij het verkeerdelijk betaalde als onverschuldigd betaald van den ontvanger kon terugkrijgen.

< >