Onder deze naam vermelden wij:
Antoine Jacques Claude Joseph, graaf Boulay de la Meurthe, een Fransch staatsman uit den tijd der groote Omwenteling. Hij werd geboren den 19den Februarij 1761 te Chau- mousey in het Vogésisch gebergte en was een zoon van een behoeftigen landbouwer.
Zijn oom, die het ambt van pastoor bekleedde, liet den begaafden knaap studéren, en deze werd in 1783 advocaat van het parlement, eerst te Nancy en vervolgens te Parijs. Hij was ingenomen met de beginselen der Revolutie en nam als vrijwilliger deel aan den veldtogt van 1792. Ziek naar Nancy teruggekeerd, werd hij er benoemd tot eene regterlijke betrekking, en moest wel wegens de gematigdheid zijner gevoelens de wijk nemen, maar kon zich na den 9den Thermidor weder derwaarts begeven. Na den val van het Schrikbewind was hij lid van den Raad van Vijfhonderd en leider der constitutionéle partij. Om zijne denkbeelden bekend te maken, schreef hij zijn “Essai sur les causes, qui en 1649 amenèrent en Angleterre l’établissement de la république”.
De Eerste Consul belastte hem met belangrijke werkzaamheden en deed eene vergeefsche poging om hem het ministérie van policie op te dragen. Hij werd voorzitter van de wetgevende afdeeling in den staatsraad en nam deel aan de zamenstelling van het Burgerlijk wetboek (code civil). Vervolgens werd hij aan het hoofd geplaatst van het bestuur der Nationale bezittingen, doch tegen het einde van 1810 vergenoegde hij zich met de voormalige betrekking van staatsraad, en in 1813 werd hij in den gravenstand verheven en tot lid van het Regentschap benoemd. In laatstgemelde betrekking drong hij, vóór de overgave van Parijs, er op aan, dat de Keizerin-regentes met haar zoon de bevolking van Parijs te wapen roepen en zich op het stadhuis verdedigen zou, totdat de Keizer ter hulp snelde.
Gedurende de eerste restauratie bleef Boulay de la Meurthe ambteloos; na den terugkeer van Napoleon werd hij met Cambacères met de portefeuille van Justitie belast, en na den slag van Waterloo dreef hij in de Kamer van Afgevaardigden door, dat Napoleon II als keizer werd erkend. Onder de tweede restauratie werd hij naar Nancy verbannen en vervolgens in hechtenis genomen en naar Saarlouis gebragt, vanwaar men hem naar Halberstadt liet ontsnappen. In 1819 begaf hij zich, na een kort vertoef te Frankfort aan de Mam, weder naar Frankrijk, waar hij den 2den Februarij 1840 overleed. Tot zijne belangrijkste geschriften behooren “Tableau des règnes de Charles II et de Jacques II (Brussel 1788, Parijs 1822)” en “Bourrienne et ses erreurs volontaires et involontaires (Parijs 1830, 2 dln)”.
Henri Boulay de la Meurthe, een Fransch staatsman en een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Parijs den 15den julij 1797 en studeerde in de regten. Hoewel hij deel nam aan de omwenteling van Julij 1830, was hij een tegenstander der nieuwe regering. Als volksvertegenwoordiger, afgevaardigd van 1837—1839 door het departement Meurthe en van 1842—1848 door het departement der Yogésen, voegde hij zich bij de linkerzijde. Ook was hij geruimen tijd lid van den Gemeenteraad van Parijs, van het Conseil-general van het Seine-departement en commandant van het 11de legioen der Nationale garde. Hij bragt de staathuishoudkundige wetenschap met ijver in toepassing en werkte mede tot de stichting van salles d’asyle, tot bevordering van het lager onderwijs en tot verbetering van den toestand der arbeidende volksklasse.
Door het departement der Vogésen werd hij in 1848 naar de Nationale Vergadering gezonden, waar hij zich schaarde bij de gematigde republikeinen en den 20sten Januarij 1849 tot ondervoorzitter der Republiek benoemd werd. De staatsstreek van 2 December berooide hem van die betrekking. Het schijnt evenwel, dat zijne republikeinsche beginselen weinig vastheid bezaten, want weldra was hij onder Napoleon III lid der Consultatieve commissie en aanvaardde in 1852 de betrekking van Senator. Hij overleed den 24sten November 1858. — Zijn broeder Francois Joseph, baron Boulay de la Meurthe, geboren in 1799, was sedert 1832 werkzaam bij het departement van Financiën, en werd vervolgens tot staatsraad en in 1857 door den Keizer tot senator benoemd.