De varens hebben meerendeels houtige wortelstokken onder den grond, maar sommige bezitten een opgaan den stam. De zoodanige waren in vroegere scheppingstijdperken — vooral in dat der steenkolen — in groote hoeveelheid voorhanden, terwijl men ze thans nog hoofdzakelijk aantreft in de keerkringslanden van Azië, Amerika en Nieuw-Zeeland. Zij zijn ongemeen sierlijk van gedaante; de prachtige kruin met fijn-verdeeld loof golft met verwonderlijke bevalligheid langs den tronk naar beneden.
Men heeft onderscheidene soorten naar Europa overgebragt, maar de meeste zijn voor den nadeeligen invloed van het vreemde klimaat bezweken. Het is beter gelukt, die planten uit kiemkorrels aan te kweeken.
Bekend is het geslacht Cyathea Sm. door een vleezigen beker, die de vruchthoopjes omgeeft. C. medullaris is het Nieuw-Zeelandsch mamagoe of sago-varen, welke den inboorlingen een belangrijk voedsel oplevert. Deze plant wordt 5 Ned. el hoog. Het geslacht Alsophila R. Br. groeit op de Norfolk-eilanden tot eene hoogte van 23 Ned. el en bezit insgelijks een eetbaar merg. Van het geslacht Balantium vermelden wij B. arborescens Hook., welke 3 Ned. el hoog wordt en op St. Helena groeit. Deze is voorgesteld in bijgaande figuur. Wij zien hier in a eene vruchtdragende veer van het loof, en in b een zij-slip daarvan, driemaal vergroot.