Onder dezen naam vermelden wij:
Lambertus van Bolhuis, een Nederlandsch taalkundige. Hij werd geboren te Groningen den 20sten November 1741, studeerde ruim 9 jaar in zijne geboorteplaats en legde zich met ijver toe op verschillende wetenschappen. Hij werd predikant op onderscheidene plaatsen, het laatst in de stad Groningen, verkreeg in 1823 het emeritaat en overleed den 26sten Augustus 1826. Behalve leerredenen, heeft hjj een “Beknopte aanleiding tot de kennis der spelling, spraakdeelen en zinteekenen van de Nederlandsche taal enz. (Groningen, 1778)” uitgegeven, en zijne “Beknopte Nederlandsche spraakkunst” is in 1793 door de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen met goud bekroond. Bolhuis was lid van de Leidsche Maatschappij van Nederlandsche letterkunde en correspondérend lid van de Tweede klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut van Wetenschappen, Letteren en schoone Kunsten. Ook behoorde hij tot de ijverige bevorderaars van een goed lager onderwijs.
Johan Hugo van Bolhuis, geboren te Baambrugge den 20sten December 1805. Hij bezocht eerst de Latijnsche en vervolgens de hooge school te Utrecht, verwierf er door zijne geleerdheid de algemeene achting en werd er, kort na zijne promotie tot doctor in de letteren, benoemd tot praeceptor aan het gymnasium. Aan zijne critische beoefening van de oude geschiedenis des Vaderlands zijn wij het uitstekend werk “De Noormannen in Nederland” verschuldigd. In 1839 werd hij benoemd tot hoogleeraar in de Nederlandsche taal- en letterkunde aan de Militaire academie te Breda. Ook hier woekerde hij met zijn tijd, zooals blijkt door de uitgave van onderscheidene belangrijke geschriften, en de voornaamste letterkundige genootschappen in Nederland bragten hem hulde door hem het lidmaatschap op te dragen. Deze verdienstelijke geleerde verloor op den lsten Februarij 1844 in een tweegevecht op steeds betreurenswaardige wijze het leven.