Bjelinskii (Wissarion Grigorjewitsj), een man, die zijne krachten wijdde aan de sociale ontwikkeling van Rusland, werd geboren in 1812 en studeerde aan de universiteit te Moskou. Met groote belangstelling hoorde hij er de lessen van Nadeshdin, waardoor hij bekend werd met de bespiegelende wijsbegeerte van Duitschland, bepaaldelijk met die van Schelling. Toch had hij meer sympathie voor die van Hegel.
Beeds vroeg was hij werkzaam op het gebied der letterkunde, namelijk van 1834 tot 1836 als medewerker aan den “Moskouschen teleskoop” en later als mede-uitgever van den “Moskouschen waarnemer". Hij beijverde zich om den bestaanden toestand te toetsen aan de beginselen der maatschappelijke vrijheid en op die wijze de ontwikkeling van het Russische volk te bevorderen. In 1840 begaf hij zich naar Petersburg en schreef er de “Vaderlandsche gedenkschriften”, die een uitgebreiden kring van lezers vonden. In dat tijdschrift verschenen de romans van Dostojewskii en Herzen, waarin de gesteldheid der Russische zamenleving in hare treurige naaktheid werd ten toon gesteld. Krajemkii, de verantwoordelijke redacteur der “Vaderlandsche gedenkschriften” vond weldra bezwaar in de stoute opstellen van Bjelinskii, zoodat deze in 1847 zjjne artikels in een ander blad deed plaatsen. Het jaar 1848 maakte echter een einde aan zijne werkzaamheid. Bij de woelingen, die zich over Europa verbreidden, meende de regering gestrenge maatregelen te moeten nemen met betrekking tot de pers. Bjelinskii werd met gevangenis en verbanning bedreigd, maar vóórdat het zoover kwam, overleed hij te Petersburg den 74“ Junij 1848. Zijne gezamenlijke werken zijn in 1859 tot 1862 in 12 deelen in het licht verschenen.