Barrière-tractaat (Het), of het Verdrag ter beveiliging der grenzen, werd gesloten door de Republiek der Vereenigde Nederlanden met Engeland en Keizer Karel VI tegen Frankrijk te ’s Hage op den 29sten Januarij 1713. Het schonk aan onze Republiek het regt om eenige grensvestingen te bezetten in de Spaansche Nederlanden, welke onder deze voorwaarde aan Oostenrijk werden afgestaan. Daarenboven zou Engeland het bestaan dezer Barrière waarborgen.
Het tractaat werd bevestigd te Antwerpen op den 15den November 1715. De bedoelde vestingen waren Namen, Doornik, Meenen, Furnes, Charleroi, Yperen en fort Knocke, terwijl in Roermond en Dendermonde eene gemengde Nederlandsche en Oostenrijksche bezetting zou worden gelegd. Deze plaatsen noemde men de nieuwe barrière-vestingen, om ze te onderscheiden van de oude, die bij den Vrede van Munster aan de Republiek waren afgestaan, namelijk Bergen-op-Zoom, ’s Hertogenbosch, Breda, Grave en Maastricht.
Tot onderhoud der nieuwe barrière-vestingen werd door den Keizer eene jaarlijksche som aangewezen van omstreeks een half millioen thaler. Daar echter de wijze van onderhoud, het aantal troepen en de Vlaamsche grenzen niet naauwkeurig bepaald waren , ontstonden er weldra oneenigheden tusschen Oostenrijk en de Republiek, welke zelfs door de nadere overeenkomst van 22 December 1718 niet werden bijgelegd, en eerst ophielden, toen Josef II in 1781 het barrière-tractaat eigenmagtig ophief en de vestingen deed afbreken. De Staten-Generaal, in die dagen gewikkeld in den Engelsch-Amerikaanschen oorlog, hadden de handen vol en zagen zich genoodzaakt de barrière-plaatsen te ontruimen. Bij den tweeden Vrede van Parijs (1815) werd besloten, die vestingen te herstellen, en later kwamen zij in het bezit van het koningrijk België, dat er sedert vele van sloopte.