Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Barabras

betekenis & definitie

Barabras is de naam van een Afrikaanschen volksstam, een tak der Nubiërs, geves­tigd in de meest-noordelijke Nijlstreek van Nubië en zich door kleur, gelaatstrekken en taal zoowel van de Arabieren als van de Egyptenaren en Negers onderscheidende. De Barabras vormen een overgang tusschen de blanke en donkerkleurige bevolking van Noord-Afrika, en men is van oordeel, dat zij met de Berbers der Noordkust en met de Toearegs van het binnenland van denzelfden grooten volksstam afkomstig zijn, die weleer heerschappij voerde over geheel Noord-Afrika.

In Nubië woonden zij voorheen van de grenzen van Egypte tot aan Abessinië, maar moesten zich achtereenvolgens aan de Egyptenaren, Arabieren en latere bewoners van Nubië onderwerpen. Thans houden zij hun verblijf in het woeste rotsdal der Cataracten van de Nijl, van Assoean tot aan Seboean, en tellen 180000 zielen. In den jongsten tijd hebben zij zich verder noordwaarts uitge­breid. Zij zijn donkerbruin van kleur en heb­ben een fijngevormden neus, kleine lippen, lang, gekronkeld haar, fraaije gelaatstrekken, en een gespierd ligchaam. Zij komen weinig in aanraking met andere volken en worden geprezen als eerlijk, vreedzaam, vlijtig en dapper. Hunne opperhoofden zochten den Franschen het voortrukken in Egypte te be­letten, en toen deze op hun eiland Philoë kwamen, sprongen zij allen, zelfs vrouwen en kinderen, in de Nijl en zwommen naar de overzijde, nadat zij de vrouwen en kin­deren, die niet in staat waren om te volgen, verminkt of verdronken hadden. Andere rei­zigers daarentegen werden door de hoofden welwillend en gastvrij ontvangen.

Zij zijn Mo­hammedanen en aan den Pasja van Egypte schatpligtig. De kinderen gebruiken er geene kleeding, en de volwassenen dragen een blaauw hemd, terwijl zij het lange haar in vlechten verdeelen. Bij het huwelijk koopt de man zijne bruid van den schoonvader en deze bestemt een deel van den koopschat tot huwelijksgift zijner dochter. Van het overig gedeelte geeft hij bij scheiding de helft aan den man terug.

Hun lievelingsgeregt is een koek van moorengierst (doerrha) , voorts gerstensoep en boonen, terwijl zij hagedis­sen , slangen, sprinkhanen, benevens het vleesch en de eijeren van krokodillen geens­zins versmaden. Zij zijn geene roovers, zooals de Bedoeïenen, maar vlijtige landbouwers en zeer geschikte stuurlieden, die ongemeen behendig met hunne bootjes door de Catarac­ten kunnen varen. Velen van hen gaan reeds vroeg naar Egypte, Turkije enz. om er geld te verdienen en keeren dan naar hun vaderland terug, waar zij blijven totdat de gewonnen schat verteerd is, waarna zij zich op nieuw op reis begeven. Uit Dar el Koerkoer halen zij zout, hennah en kolen van acaciahout, waarmede zij ruilhandel drij­ven te Caïro , om zich zoodoende allerlei benoodigdheden te verschaffen.

< >