Aurelianus (Cajus Domitius), Romeinsch keizer gedurende de jaren 270 tot 275 na Chr., was afkomstig uit Sirmium in Pannonië, waar zijn vader het bestuur had over eene kleine hoeve. Hij diende als soldaat in het Romeinsche leger, werd gedurig tot hoogeren rang bevorderd, en was in den oorlog van keizer Claudius tegen de Gothen opperbevelhebber der ruiterij. In de dagen van Valerianus verwierf hij in den strijd tegen de Barbaren zoo grooten roem, dat de Keizer hem met de waardigheid van consul bekleedde.
Op keizerlijke aanbeveling werd hij door den senator Ulpius Crinitus tot zoon aangenomen, kreeg diens dochter ten huwelijk, en zag zich hierdoor ontrukt aan zijne voormalige armoede. Keizer Claudius, den dood ziende naderen, wees hem aan als den voortreffelijksten troonopvolger, en de legioenen aan de Donau bleken bereid, het keizerlijk purper over de schouders te hangen van hun gevierden aanvoerder. Zijne regering duurde nog geen 5 jaren, maar dat tijdperk onderscheidde zich door eene reeks van roemrijke daden. In de eerste plaats trok hij het zwaard tegen de Gothen en wist deze niet alleen te bedwingen, maar ook tot eene vriendschappelijke verbindtenis te bewegen. Daarna drongen de Alemannen in noordelijk Italië. Aurelianus sneed hun door versnelde marschen den terugtogt af en bragt den vijand in het naauw. De Keizer werd naar elders geroepen, en de ingesloten Alemannen braken door de Romeinsche gelederen heen en verspreidden zich op nieuw in de omstreken van Milaan. Aurelianus snelde derwaarts. In den slag bij Placentia was het geluk den Romeinen niet gunstig, maar die bij Fano schonk hun eene schittende zegepraal, waarna de overblijfselen van den vlugtenden vijand in een derden slag bij Pavia, werden vernietigd.
Om Rome tegen dergelijke invallen te beveiligen , legde hij versterkingen aan op aanmerkelijken afstand van de stad, — een werk, dat door keizer Probus voltooid werd. Na het beteugelen der Gothen en Alemannen tuchtigde hij de overweldigers, die zich binnen de grenzen van het oude Romeinsche rijk hadden gevestigd. Op aanraden van Victoria, de moeder van den vermoorden overweldiger Victorinus, welke onder den titel van Augusta eene onbeperkte magt bezat in Gallië, had Tetricus, stadhouder van Aquitanië, zich met de keizerlijke waardigheid bekleed, maar ontevreden over zijne afhankelijkheid van de legioenen, zocht hij heimelijk hulp bij Aurelianus, terwijl hij in schijn tegen dezen oprukte. Vóór den aanvang van het gevecht nam hij met eenige getrouwen de vlugt, en zijn leger werd bij Chalons in de pan gehakt. Naauwelijks had Aurelianus op deze wijze het keizerlijk gezag van de Rijn tot aan de zuilen van Hercules hersteld, toen hij zijne zegevierende wapenen wendde tegen Zenobia, koningin van Palmyra. De steden Ancyra, Tyana en Antiochia werden ingenomen; twee groote veldslagen bezorgden aan de Romeinen evenzoovele overwinningen, en Zenobia moest zich in hare hoofdstad verdedigen.
Eindelijk besloot zij tot de vlugt, maar bij de Euphraat werd zij door de ligte ruiterij van Aurelianus achterhaald en gevangen genomen. Palmyra werd gespaard, en de Keizer keerde naar Europa terug. Naauwelijks was hij hier aangekomen, toen hem de tijding werd gebragt, dat de inwoners dier stad waren opgestaan en de Romeinsche bezetting hadden vermoord. Op nieuw snelde de Keizer naar de woestijn, en de wederspannige stad moest zwaar boeten. Inmiddels was Firmus, een rijk koopman en een vriend van Zenobia, te Alexandria opgestaan, om er zich keizerlijke magt aan te matigen. Maar ook deze moest zich onderwerpen aan Aurelianus, die in 3 jaren tijds orde en rust hersteld had in het geheele Romeinsche rijk. In schitterende zegepraal, waarbij Zenobia, met gouden ketenen beladen, te voet den keizerlijken triomfwagen volgde, deed hij zijn intogt in Rome, en hij betoonde zich grootmoedig jegens de overwonnenen. Zij, die zich van de keizersmagt hadden zoeken meester te maken, werden overvloedig van het noodige voorzien, en Tetricus herkreeg zijn rang als senator en zijne rijkdommen, en werd zelfs tot den vertrouwelijken omgang met Aurelianus toegelaten. De Keizer wijdde een groot gedeelte van den buit aan de Romeinsche góden: aan den door hem gebouwden zonnetempel schonk hij 15000 pond goud.
Nadat Aurelianus den buitenlandschen vijand overwonnen en den binnenlandschen beteugeld had, bedwong hij de misdadige partijen, die onder de voorgaande heerschers vermetel het hoofd verhieven. Zelfs geringe overtredingen werden gestreng gestraft, maar het tijdperk zijner regering was te kort, om de zegenrijke hervorming te voltooijen, welke hij aan Rome had toegedacht. Zelfs moest hij weinige maanden na zijn triomf weder te velde trekken tegen den Koning van Perzië. Hij was met zijn uitmuntend leger doorgedrongen tot aan de Hellespont, toen muiterij onverwachts een einde maakte aan zijn leven. Een zijner geheimschrijvers vreesde voor straf wegens afpersingen en wist tevens de gemoederen van de voornaamste bevelhebbers te verontrusten. Hij wist het schrift van den Keizer naauwkeurig na te bootsen en hield hun eene lange lijst voor van mannen, die ter dood zouden veroordeeld worden, — eene lijst, waarop zij met schrik hunne namen aanschouwden. Zonder verder onderzoek namen zij het besluit, om door het vermoorden van den Keizer hun eigen leven te redden. Aurelianus werd gedurende den togt van Byzantium naar Heraclea door de zaâmgezworenen aangevallen en door Mucapor, die tot zijne vertrouwde vrienden behoorde, onbarmhartig vermoord (Januarij, 275). De legioenen namen wraak over den dood van hun dapperen aanvoerder; de laaghartige list van den geheimschrijver werd ontdekt en gestreng gestraft.