Assimilatie is afkomstig van een Latijnsch woord, dat gelijkmaking beteekent. Men gebruikt het bij de beschrijving der voeding van dieren en planten. ’s Menschen ligchaam, bijvoorbeeld, verliest door afscheiding eene aanmerkelijke hoeveelheid stof. Dat verlies moet worden aangevuld , — ’t geen geschiedt door de voeding. Hij gebruikt spijs en drank, maar deze zijn geene bestanddeelen van zijn ligchaam.
Het voedsel, daarin vervat, moet in zulke bestanddeelen herschapen worden. Hiertoe wordt de spijs, na in den mond fijn gemaakt en met speeksel vermengd te wezen, door de beweging der maag en door toevoeging van het maagsap veranderd in spijsbrij (chymus). Dit ontvangt nieuwe toevoegselen in de darmen, en door de melksap- of chylvaten worden hier de voedende stoffen uit opgenomen en overgebragt naar de borstbuis (ductus thoracicus), die het uitstort in de linkerondersleutelbeensader. Zoo komt het voedzame deel der spijzen in het bloed en wordt hiermede naar alle deelen des ligchaams gevoerd. Uit het bloed nu moet ieder weefsel die stof tot zich nemen, die tot zijne herstelling en vermeerdering kan dienen. Deze stof wordt door dat weefsel aan zich zelf gelijkgemaakt, — en hieraan geeft men den naam van assimilatie.
Ook bij planten wordt het opnemen van stoffen, gelijksoortig aan de bestaande, assimilatie genoemd. Men geeft den naam van assimilatie ook aan een verschijnsel op het gebied der taalkunde. Wanneer hier door zamenkoppeling van woorden twee verschillende medeklinkers naast elkander komen te staan , dan bemerkt men veelal, dat de eerste medeklinker aan den tweeden gelijk wordt, of althans dat hij in een anderen medeklinker overgaat, die zich gemakkelijker voor den tweeden laat uitspreken. Zoo is adsimilatie in assimilatie, eumden in eundem veranderd.