Sinas- of Chinasappel, is eene verscheidenheid van den oranjeappel (Citrus Aurantium L.) , die tot het geslacht Citrus uit de familie der Aurantiaceën behoort. De oorspronkelijke oranjeappel draagt doornen aan de takken, eenigzins gevleugelde bladstelen, en roodachtig gele, zoete vruchten. De meest bekende verscheidenheid van den oranjeboom is de sinasappelboom (C. A. sinensis). Eene andere verscheidenheid van dezen (C. A. prismatocarpus) heeft vruchten met rood vleesch. De sinasappelboom, uit het zuiden van Azië afkomstig, wordt met zorg gekweekt in het zuiden van Europa — in Italië en Spanje. De boomen worden er 13 Ned. el hoog. Zij hebben eene vrij gladde, donkergrijze schors en eene uitgespreide, veelal bolvormige kruin.
De jonge takken zijn 3-kantig, de bladstelen wigvormig, de bladeren zelve lederachtig en met lichte stippen voorzien. De bijzonder geurige bloemen staan aan de einden der takjes of verrijzen uit de oksels der bladeren. De korte kelk heeft 5 tanden; de bloembladen zijn langwerpig, stomp en eenigzins gewelfd. Hunne kleur is sneeuwwit, zelden paars. In de bloem ziet men 20 tot 25 meeldraden om een rolronden stijl geschaard, die van onder in een vruchtbeginsel uitloopt met fleschvormige gedaante en met een breederen stempel is gekroond. De rijpe vrucht bestaat uit 8 tot 12 hokken, die met een smakelijk vleesch zijn gevuld, dat de langwerpigronde zaden omgeeft. Zij bevat citroenzuur, appelzuur, suiker, gom, een weinig proteïne, water en citroenzuren kalk. Zij schenkt vooral aan den koortslijder eene aangename verfrissching. In ontzettend groote hoeveelheden brengen de stoombooten deze vruchten, in vloeipapier gewikkeld en in kisten gepakt, uit het zuiden van Europa herwaarts. Men vindt hier evenwel geenszins — zooals sommigen meenen — bosschen van Sinasappelen; de boomen zijn er in boomgaarden geplant, vooral in de omstreken van Genua. Te Florence en Milaan moeten de boomen des winters tegen de vorst worden beveiligd. Zie over hunne cultuur onder het woord Oranjerie.
Men meent, dat de oranjeboomen, van welke de sinasappelboom eene verscheidenheid is, in den aanvang der 15de eeuw door de Venetianen naar Italië en Spanje zijn overgebragt. Men is het er nog niet regt over eens, waar zij eigenlijk in het wild voorkomen. Sommigen noemen China en Cochinchina, anderen Bengalen. Ook zijn velen van oordeel, dat de verscheidenheid, die wij appelsina noemen, eerst in de laatste eeuwen door cultuur is ontstaan.