Antichloor is de naam van eik middel, hetwelk dienen kan, om eene stof van chloor te bevrijden, vooral wanneer het geschikt is om het papier na het bleeken van het achtergebleven vrije chloor te ontdoen of althans dit op te nemen in eene onschadelijke verbinding, die gemakkelijk weggewasschen kan worden. Eerst werd neutraal zwaveligzuur en vervolgens onderzwaveligzuur natron daartoe aanbevolen. Beide stoffen zijn onder den naam van antichloor in den handel.
De werking dier middelen is daarin gelegen, dat bij hunne alkalische oplossing, door de oxydérende werking van het chloor op zwavelig- en onderzwaveligzuur, zwavelzuur natron en chloornatrium (keukenzout) ontstaan. Voor geringe papiersoorten heeft men met goed gevolg zwavelcalcium gebruikt. Dit oxydeert echter tot zwavelzuren kalk, blijft in het papier achter en maakt het zwaar en hard. Eene te groote hoeveelheid deelt er een onaangenamen geur aan mede. Daar zwavelzuur en onderzwavelzuur natron, met lucht in aanraking komende, zich zeer ligt ontleden en alzoo onbruikbaar worden, deden Bobierre en Moride den voorslag om eene oplossing van tinchlorure en zoutzuur als antichloor aan te wenden. Dit wordt in den papierbrij in tinchloride omgezet en later door koolzuur natron als een wit, zacht en onschadelijk bezinksel van tinoxyde aan het papier toegevoegd. Ook lichtgas en petroleum heeft men aanbevolen, om het vrije chloor uit het papier te verwijderen.