Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-01-2018

Antagonismus

betekenis & definitie

Antagonismus is een woord van Griekschen oorsprong, dat eene tegenovergestelde werking of een strijd beteekent. Op het gebied der ontleedkunde geeft men aan zoodanige spieren, die tegenovergestelde bewegingen veroorzaken, den naam van antagonisten. Als voorbeelden noemen wij de buigspieren en de uitstrekkende spieren, de buitenste en binnenste benevens de bovenste en onderste spieren van het oog. Wanneer de eene spier, om eene beweging te volbrengen, zich zamentrekt, moet haar antagonist zich geheel of gedeeltelijk ontspannen.

Het antagonismus der spieren treedt het duidelijkst te voorschijn bij die geledingen, welke zich slechts in ééne rigting kunnen bewegen, bijvoorbeeld bij de vingerleden. De meeste orthopaedische gebreken ontstaan door stoornis van het antagonismus. Wanneer eene groep spieren slechts gedeeltelijk ontwikkeld wordt, zoodat een ander gedeelte, en wél het antagonistische, achterlijk blijft en verzwakt, dan ontwaren wij verkrommingen, die vooral in de jeugd worden opgemerkt, wanneer kinderen bij hunne lessen of bij bepaalden arbeid langen tijd in dezelfde houding moeten blijven. Er moet steeds gezorgd worden, dat de uitstrekkende spieren aan de eene zijde van den rug niet sterker worden dan aan de andere, omdat daardoor een scheeftrekken van de wervelkolom ontstaat. Daarom verdienen gymnastische oefeningen volgens eene wetenschappelijke methode alle aanbeveling, omdat daarbij de harmonische ontwikkeling der antagonistische spieren wordt bevorderd. De zamenkrimping van eene regte oogspier is de oorzaak van het scheelzien, omdat in dit geval de antagonist niet sterk genoeg is om aan het oog den behoorlijken stand te geven.

Is eene spier verlamd, dan trekt de antagonist zich zamen, zoodat hierdoor een scheeve houding ontstaat. Gedurende de rust, bevinden zich de spiergroepen in evenwigt, zoodat bij slapenden de ledematen doorgaans eenigzins gebogen zijn. Ook is er een antagonismus van anderen aard, zooals dat der opperhuid met dieper gelegene of verwijderde plaatsen, hetwelk zich bij prikkeling der huid openbaart, omdat deze aan de bedoelde plaatsen eene afleiding bezorgt. Op dien grond worden blaartrekkende pleisters, moxas enz. aangewend. Daarenboven ontwaart men antagonistische verschijnselen bij de gevoels- en bewegingzenuwen. Men kan krampen wel eens door prikkeling der huid wegnemen en hevige pijnen en onaangename gewaarwordingen door sterke spierbewegingen, door schreijen en tandeknersen verzachten. Op het gebied der zielkunde merken wij op, dat geweldige aandoeningen, zooals toorn, vrees, angst enz. zich in sterke spierbewegingen openbaren, en dat zij te spoediger verdwijnen naarmate de laatste heviger zijn. Na al deze waarnemingen is men van oordeel, dat twee zenuwen steeds in een antagonistischen toestand verkeeren , en dat prikkeling van de eene de verslapping of althans de mindere prikkeling van de andere veroorzaakt.

< >