Ainsworth (James William Harrison), een uitstekend Engelsch romanschrijver, werd op den 4den. Februarij 1805 te Manchester geboren. Hij zag zijne kindsheid voorbijgaan op het eenzame, oude verblijf Beechhill, nabij zjjne geboorteplaats gelegen, en ontving er het eerste onderwijs van zijn oom Harrison. Reeds vroeg schreef hij tooneel-stukjes en tijdschrift-artikelen. Voor de regtsgeleerdheid bestemd, begaf hij zich naar Londen, maar hij werd er weldra geheel en al door de letterkunde geboeid.
Op raad van zijn vriend Eber, met wiens dochter Fanny hij huwde (1826), opende hij zelf een boekhandel, doch hij liet dezen spoedig varen en begaf zich op reis naar Italië en Zwitserland. Na zijn terugkeer schreef hij zijn roman “Rookwood”, die met grooten bijval werd ontvangen. De huiveringwekkende geheimzinnigheden, die aan de manier van Miss Radcliffe herinnerden, en de keurig geschilderde tafereelen uit het dageljjksch leven vielen algemeen in den smaak. Op dien roman volgde eene reeks van andere, die meerendeels met teekeningen van Cruikshank en andere kunstenaars zijn versierd. Weldra belastte hij zich met de redactie van Bentley's Miscellany, totdat hij in 1842 zjjn Ainsworth’s Magazine in de wereld zond. Tevens werd hij in 1845 eigenaar van het New monthly magazine van Colburn. In die tijdschriften verschenen de voortbrengselen van zijnen geest (Jack Sheppard, Guy Fawkes, the miser’s Daughter, Windsor Castle enz.) achtereenvolgens in het licht. Met eene volledige uitgave van zijne werken is reeds in 1848 te Londen een aanvang gemaakt.
Zijn broeder, William Francis Ainsworth, die zich als geoloog een grooten naam heeft verworven, werd op den 9den November 1807 te Exeter geboren. Bij zijne geneeskundige studiën voegde hij de beoefening der natuurkundige wetenschap, en deze werd hoofdzaak, nadat hij den doctoralen graad in de geneeskunde verworven had. In 1827 reisde hij naar Parijs en zwierf vervolgens door Auvergnê en de Pyreneën, om er den bodem te onderzoeken. Bij zijn terugkeer in het vaderland aanvaardde hij de redactie van het Journal of natural and geological science en hield te Edinburg voorlezingen over geologie. Toen in 1832 en 1833 in Engeland en Ierland de cholera woedde, wijdde hij zich aan de hulp der lijders, aan het onderzoek der ziekte en tevens, tijdens zijn verblijf in Ierland, aan geologische nasporingen. In 1835 vergezelde hij als geneesheer en geoloog den overste Chesney op eene expeditie naar de Euphraat en trok vervolgens, door Koerdistan, het Taurisch gebergte en Klein-Azië. In het jaar 1838 werd hij door het Geographisch genootschap met Rassam en Th. Russel nogmaals naar Klein-Azië gezonden, bepaaldelijk om den loop van de Halys na te gaan en een bezoek te brengen aan de Nestorianen. De uitkomsten zijner waarnemingen zjjn verzameld in zijne beide werken: Researches in Assyria en Travels and researches in Asia minor, Mesopotamia, Chaldaea and Armenia. Ook andere werken heeft hij uitgegeven, welke op die oorden betrekking hebben.