Agenda of kerkelijke agenda, zoo noemt men het boek, dat de vereischte voorschriften behelst omtrent de godsdienstige en kerkelijke verrigtingen der geestelijken en vooral omtrent de woorden, die zij daarbij moeten gebruiken. Eene volledige agenda bevat niet alleen de kerkelijke verordeningen omtrent de uitwendige vormen, die bij de gewone godsdienstoefening, het avondmaal, de biecht, den doop, het huwelijk, de begrafenis, de wijding, de bevestiging enz. in acht genomen moeten worden, maar geeft ook voorschriften omtrent de toespraken, gebeden, geld-inzamelingen, zegen-sprekingen enz., die daarbij te pas komen.
Al verleende de Roomsch-Katholieke Kerk liever vrijheid van eeredienst dan van leerstellingen, toch trachtte zij met betrekking tot eerstgenoemde naar eenheid. Hiervoor legde de ijverige Gregorius I den grondslag in zijn Sacramentale. In de dagen der Hervorming bleek de noodzakelijkheid eener herziening der voorschriften omtrent de openbare eeredienst in de Roomsch-Katholieke Kerk. Die herziening werd door het concilie van Trente aan den Paus opgedragen. Zoo ontstonden de later herhaaldelijk verbeterde rituaalboeken. Voor de bisschoppelijke ambtsverrigtingen verscheen onder Clemens VIII (1596) het Pontificale romanum en (1600) het Caeremoniale episcoporum. Eerstgenoemde is door Urbanus VIII (1644) en laatstgenoemde door Innocentius X (1650) en door Benedictus XIV (1727) verbeterd. Voorts gaf Paulus V (1614) het Rituale romanum. Al deze werken werden door Benedictus XIV (1725) met eenige andere statuten bij elkaâr gevoegd en uitgegeven.
Ook in de Grieksche Kerk heeft men dergelijke agenda in het Euchologium sive rituale Graecorum (Parijs, 1645) en in het algemeen rituaalboek der Grieksch-Russische Kerk (Moskou, 1834), terwijl de kerk te Constantinopel een afzonderlijk rituaalboek bezit. Ofschoon de Protestantsche Kerk minder gehecht was aan uitwendig vertoon, achtte zij toch eene goede orde onmisbaar. Al wat betrekking had op de openbare godsdienst, vereenigde zij in de Kerk-orde, waarbij het goede der Roomsch-Katholieke Kerk behouden bleef, veel aan de leeraars overgelaten, en het gebruik van de taal des lands voorgeschreven werd. Luther heeft daarover een geschrift opgesteld, getiteld: Die deutsche Messe oder Ordnung des Gottesdienstes (Wittenberg, 1526). Later verschenen in de Luthersche landen nieuwe kerkelijke verordeningen, en deze werden in de volgende eeuwen verbeterd en uitgebreid. De belangrijkste agenda van den laatsten tijd zijn: De Hamburgsche (1788), die van de Pfalz (1783 en 1824), de Oldenburgsche (1795), de Sleeswijk-Holsteinsche (1797 en 1824), de Zweedsch- Pommersche (1801), die van de Pfalz-Salzbach (1797), de Würtembergsche (1809), de Saksische (1812), de Pruissische (1822, voor de Hof- en Domkerk te Berlijn bestemd, maar aan alle gemeenten aanbevolen), de Oostenrijksche (1787 en 1829), de Zweedsche (1811), en de Russische (1832.)
De Hervormde Kerk zorgde terstond na haar ontstaan voor eene doelmatige Kerkorde, die in overeenstemming was met hare gevoelens omtrent de openbare eeredienst. Hierbij bekleedt de leerrede de eerste plaats; het ceremonieel staat er op den achtergrond. Men meent, dat Calvijn reeds in 1537 eenige artikels heeft opgesteld ten behoeve der gemeente te Genève. Voor Zürich verschenen de Kerkelijke agenda in 1549 (De ritibus et institutis ecclesiae) en voor Basel in 1590 (Das geistliche und herrliche Kleinod der Kinder Gottes).
In ons Vaderland gaf de Dordrechtsche Synode in 1620 eene Kerk-orde voor de Hervormde gemeenten, die men, in weerwil der verandering van tijd en omstandigheden, onveranderd heeft gelaten. De Anglicaansche Kerk heeft haar Book of Common, prayer, door Cranmer en Ridley opgesteld en na veelvuldige wijzigingen in 1662 ingevoerd, en de Presbyteriaansche Kerk in Schotland haar Directory for the public worship of God.
In Pruissen is over de agenda een hevige strijd gevoerd. Toen er in 1817 de vereeniging der Hervormde en Luthersche Kerk was tot stand gekomen, gaf Friedrich Wilhelm III in 1822 de agenda, die in de garnizoenskerken ingevoerd en aan alle gemeenten aanbevolen werd. Bij sommige leeraars vond die aanbeveling gehoor, en toen men opmerkte, dat juist deze door het licht der hofgunst werden bestraald, ontstond er eene kerkelijke partij met Schleiermacher aan het hoofd, die zich verzette tegen eene kerkorde, die niet van het kerkelijk gezag was uitgegaan. Dien ten gevolge is de geoctrooijeerde kerk-orde in 1829 gewijzigd en, van hare bezwaren gezuiverd, bij nagenoeg alle protestantsche gemeenten in Pruissen ingevoerd.