Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Afgietseldiertjes

betekenis & definitie

(infusoria). Deze, alzoo genoemd, omdat zij veelal in het vocht voorkomen, dat van bewerktuigde stoffen wordt afgegoten, vormen in het stelsel van van der Hoeven de laagste klasse der dieren, en bij anderen eene orde van de klasse der protozoa. Ze zijn zoo klein, dat men ze afzonderlijk doorgaans niet met het bloote oog kan waarnemen. Daarom werden zij het eerst opgemerkt door onzen Leeuwenhoek (1675) na het vervaardigen zijner vergrootende werktuigen.

In de vorige eeuw hebben vooral Roesel, Ledermüller, von Gleichen en de Deensche natuuronderzoeker O. F. Müller, en in onze eeuw Ehrenberg hunne aandacht op die kleine schepseltjes gevestigd. Zij vertoonen zich in het water als zich bewegende stipjes met ronde, ei-, klok-, en draadvormige ligchamen. Gewoonlijk zijn zij doorzigtig en kleurloos, maar ook wel eens bleekgeel, rood- of groenachtig, — doorgaans vrij, maar ook wel met een steel aan eenig voorwerp vastgehecht, — somtijds naakt, en ook wel eens met een pantser gewapend. Ehrenberg, de groote kenner der afgietseldiertjes, heeft verklaard, dat zij een kunstig ingerigt ligchaam bezitten, en al heeft men hem wel eens het verwijt toegevoegd, dat hij meer zag dan er in werkelijkheid te zien was, toch zijn de ontdekkingen, die hij medegedeeld heeft, in het algemeen door het onderzoek van latere natuurkundigen bevestigd.

De bewegingswerktuigen der afgietseldiertjes zijn zeer verschillend. Vele familiën bezitten een draadvormig aanhangsel, dat zij als eene zweep door het water heen en weer slingeren. Bij sommigen vindt men meer dan één aanhangsel. De meesten echter bewegen zich door middel van trilharen, welke tevens eene strooming in het water veroorzaken, die het voedsel naar den mond brengt. Die trilharen zijn somtijds in rijen geplaatst, somtijds in kringen, en ook wel op vliezige uitsteeksels. Ook hebben sommigen op de buikvlakte stijve borstels of haken, waarmede zij over de waterplanten kunnen kruipen.

Volgens Ehrenberg hebben sommige afgietseldiertjes een mond en eene achterste opening, door een darmkanaal verbonden (enterodela), andere slechts een mond, die tegelijk voor achterste opening dient (anentera), en nog andere volstrekt geene opening, zoodat zij zich door opslorping van vloeibare stoffen moeten voeden. Ehrenberg spijzigde de infusoriën met gekleurde zelfstandigheden en ontdekte in haar binnenste een aantal blazen, die hij voor magen hield, weshalve zij ook wel met den naam van maagdierties worden bestempeld. Dujardin hield die gekleurde stoffen voor het voedsel zelf, dat in de lig- chaamsholte dobberde en beschouwde de infusoriën als ééncellige dieren, die uit sarcode bestaan of halfvloeibare gelei. Focke en Cohn koesteren hetzelfde denkbeeld omtrent de gekleurde stoffen, maar geven aan de afgietseldiertjes een kunstig zamengesteld ligchaam. Oscar Schmidt eindelijk houdt die blazen voor ademhalingswerktuigen.

De afgietseldiertjes schijnen gevoelig te wezen voor den indruk van het licht, en gevoel en smaak schijnen hun niet te ontbreken, hoewel men geene uitwendige zintuigen en ook geene zenuwen bij hen opmerkt. Bij velen ontwaart men ééne of meer donkerroode vlekken, die door Ehrenberg voor gezigtswerktuigen en door anderen voor kleurstof of pigment worden gehouden. De vermenigvuldiging dezer diertjes geschiedt door verdeeling; men ontwaart eene insnoering omstreeks het midden van het ligchaam, en dit scheidt zich weldra in twee afzonderlijke diertjes. Daar deze zich na verloop van weinige uren wederom verdeelen, behoeven wij niet te zeggen, dat zij binnen korten tijd tot billioenen kunnen aangroeijen. De gesteelde infusoriën of klokdiertjes (vorticellen) vermenigvuldigen zich door knopvorming. De meening van Ehrenberg, dat men bij de afgietseldiertjes twee verschillende geslachten in dezelfde diertjes vindt, is door latere onderzoekingen niet bevestigd. Volgens de waarneming van Stein trekken vele vorticellen zich terug in een bolvormig omhulsel, waaruit later de jongen, de zoogenaamde zwerm-spruiten, te voorschijn komen. Voorheen werd het ontstaan van infusoriën aan zelfwording (generatio spontanea) toegeschreven, maar Ehrenberg heeft aangetoond, dat hare kiemen in den dampkring zweven. De vermenigvuldiging dier schepseltjes, van welke 500 millioen plaats vinden in een enkelen waterdroppel, is bijna ongelooflijk: men heeft berekend, dat ééne vorticelle in den tijd van 4 dagen 140 billioen nakomelingen kan hebben.

De infusiediertjes zijn wel eens in zoo grooten getale in stilstaande wateren aanwezig, dat zij hieraan eene gele, groene of roode kleur geven. Ook spelen sommigen van hen eene rol bij het lichten der zee. Somtijds vormen zij zamenhangende massas, zoo als in de bekende groene stof van Priestley. Omstreeks 18 soorten zijn in alle wateren over den geheelen aardbodem ver-spreid. Sommigen kunnen nagenoeg kookhitte en eene koude van 22° C. verdragen. De roode sneeuw der Alpen ontleent, volgens K. Vogt, hare kleur aan een afgietseldiertje (disceraea nivalis).

De verdeeling der afgietseldiertjes was voor de natuurkundigen geene gemakkelijke taak. Nadat men de raderdiertjes, als veel volkomener schepselen, en de bacillariën, als tot het plantenrijk behoorende, er van gescheiden had, heeft men de volgende afdeelingen aangenomen: mondloozen (astoma), waartoe de familiën der veranderlijken (astasia), der kransdiertjes (peridinia) en der glasdiertjes (opalina) behooren, — en mondbezittenden (stomatoda) met de familiën der monaden (monadina), klokdiertjes (vorticellina), haardiertjes (trichodina), borsteldiertjes (setifera), hekeldiertjes (oxytrichina) en scheepdiertjes (euplota).

Alleen van de kransdiertjes (peridinia) heeft men fossiele overblijfselen, omdat zij door hunne kiezelpantsers weêrstand konden bieden aan de vernietiging. Men vindt hen vooral in de vuursteenen van het witte krijt en in de verschillende soorten van tripel en polijstschilfer, die tot de krijtvorming behooren. Van dergelijke stof, onder den naam van Toskaansch bergmeel bekend, heeft men wel eens drijvende steenen vervaardigd.

< >