Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Accommodatie

betekenis & definitie

Wanneer men zich met zijne gevoelens, begeerten en gewoonten naar die van anderen schikt, dan geeft men daaraan den naam van accommodatie. Vooral gebruikt men dat woord van de handelwijze van een leermeester, die zijn onderwijs inrigt naar den trap van ontwikkeling, waarop zich zijn leerling bevindt. Wie aan kinderen onderwijs geeft, moet zich als het ware in den kring der kinderlijke denkbeelden weten te verplaatsen en hierin de punten vinden, waaraan hij de draden van zijn onderrigt vasthecht, en weinig ontwikkelden, al zijn ze volwassen, kan men met kinderen vergelijken.

De accommodatie kan plaats hebben met betrekking tot den vorm en ook met betrekking tot den inhoud van het onderwijs, en eindelijk met betrekking tot den vorm en den inhoud beiden. Om eene onbekende zaak aan zijne leerlingen duidelijk te maken, vergelijkt een leermeester haar gewoonlijk bij eene bekende, — ziedaar eene noodzakelijke accommodatie. Een wijsgeer, die door ingespannen nadenken bepaalde begrippen verkregen heeft, kan aan deze geen ingang verschaffen bij het algemeen zonder ze te kleeden in zoodanige vormen, welke bij het volk in zwang zijn. Gaat die accommodatie zoo ver, dat zij tegen beter weten volksvooroordeelen en volksdwalingen aanneemt en verdedigt, dan verandert zij in bedrog. Wij zeggen tegen beter weten, want, het spreekt van zelf, dat wij ze vinden in de lessen van alle groote volksleeraars, die tevens de edelsten waren van hun geslacht, — immers zij waren kinderen van hunnen tijd. Wie volkomen zijne overtuiging uitspreekt, al blijkt deze ook later eene dwaling te wezen, maakt geen gebruik van accommodatie.

Accommodatie in den vorm is in de zamenleving onvermijdelijk. Vooral de reiziger heeft ze noodig, want als hij met genoegen in het buitenland wil vertoeven, moet hij vreemde talen weten te gebruiken en zich schikken naar vreemde gewoonten. In de accommodatie ligt de kracht van den opvoeder der jeugd en van den populairen schrijver. Deze wane niet, dat hij aan het volk behagen zal door de platte volkstaal te gebruiken, maar hij bedenke, dat hij dan alleen weêrklank zal vinden, wanneer hij de teederste snaren van het volksgemoed weet te treffen.

Van ouds is de groote vraag opgeworpen, of ook Jezus bij zijn onderwijs gebruik heeft gemaakt van accommodatie, — of die Leeraar zich geschikt heeft naar den ontwikkelingstoestand zijner hoorders? Wij zijn van oordeel, dat het onmogelijk is, een ontkennend antwoord te geven op die vraag. Dit antwoord ontneemt niets aan de hooge waarde zijner lessen. Elke godsdienst openbaart zich in de menschelijke maatschappij in een bepaalden vorm, en deze vorm is altijd eene accommodatie, — hij komt steeds overeen met de behoeften van het oogenblik. Bij den vooruitgang van kennis en beschaving veranderen die behoeften, en de veranderde behoeften eischen een anderen vorm. Bij die gedurige vormverwisselingen blijven intusschen de eeuwige waarheden, die zij bevatten ongedeerd, ja, deze treden juist door die vormverwisselingen gedurig in schooner en duidelijker gedaante te voorschijn.

Eene andere, hoogst merkwaardige accommodatie is die van het oog. Het duidelijk zien is vooral afhankelijk van de naauwkeurigheid van het beeld, dat eenig voorwerp op het netvlies vormt. Het is noodzakelijk, dat de lichtstralen, die van eenig punt van dat voorwerp in het oog vallen, zich wederom op één punt van het netvlies verzamelen, en wel zoo, dat dit verzamelingspunt niet vóór of achter het netvlies gelegen zij, daar in dit geval gemeld punt op het netvlies geen punt maar een cirkeltje zou wezen. Hoe grooter dit cirkeltje is, des te meer loopen de afzonderlijke punten van het voorwerp door elkaar, des te onduidelijker is het beeld. Het hoornvlies, de lens en het glasachtig ligchaam vormen te zamen een straalbrekenden toestel, die de opgevangen stralen op één punt achter de kristallens verzamelt. Van den afstand van het lichtgevend punt is in den regel de afstand van het verzamelingspunt der lichtstralen achter de kristallens afhankelijk. Hoe verder het eerste van het oog is verwijderd, te digter is het laatste bij de kristallens gelegen, —namelijk als de straalbrekende toestel onveranderd blijft. Twee punten, die zich op verschillende afstanden van het oog bevinden, kunnen dus niet te gelijker tijd twee punten op het netvlies vormen, — één van beiden doet dan een cirkeltje ontstaan. Een nabijzijnd en verwijderd voorwerp kunnen wij dus nooit te gelijker tijd duidelijk zien, maar wel na elkander, omdat het oog zijn stralenbrekenden toestel zoo wijzigen kan, dat het geschikt is, om de stralen van een lichtend punt, op welken afstand het zich ook bevinde, in één punt op het netvlies te verzamelen. Het oog kan zich derhalve schikken naar den afstand der voorwerpen, en men geeft daaraan den naam van accommodatie-vermogen.

Men kan er gemakkelijk de proef van nemen, wanneer men één oog sluit en den wijsvinger der eene hand op den afstand van een palm en dien der andere hand op den afstand van eene halve el van het geopend oog plaatst. Wanneer men nu den eenen wijsvinger met naauwkeurigheid gade slaat, zal de andere zich zeer onduidelijk vertoonen.

Het is nog niet voldingend bewezen, maar zeer waarschijnlijk, dat het oog, in den toestand van rust, een dubbel accommodatie-vermogen bezit, namelijk dat het zich schikken kan naar meer verwijderde en naar digter bij gelegene voorwerpen. Dat het zich voegen kan naar digt bij gelegene voorwerpen, is boven allen twijfel verheven, en wij merken op, dat wij het oog inspannen, wanneer wij een verwijderd voorwerp naauwkeurig willen onderscheiden. Het nulpunt tusschen die beide accommodatiën wordt dan aangewezen door dien afstand, waarop het rustend oog duidelijk kan zien. Die afstand is bij verschillende menschen zeer verschillend.

Het accommodatie-vermogen heeft zijne grenzen. Binnen en buiten zekeren afstand van het oog, die voor verschillende oogen verschillend is, houdt het duidelijk zien op. Liggen de twee punten, welke dien afstand aanwijzen, digt bij het oog, dan is het bijziende , — liggen ze ver van het oog, dan is het vérziende. Tusschen die twee punten ligt het gebied van het duidelijk zien. Daartusschen vindt men den afstand der gemiddelde gezigtswijdte, namelijk dien, waarop het oog een gedrukt boek met eene middelmatig groote letter het gemakkelijkst lezen kan. Het accommodatie-vermogen neemt af bij een eenzijdig gebruik of bij gemis van oefening der oogen. Wie altijd in de verte staart, zoo als de jager en de zeeman, verliest allengs de geschiktheid, om het oog voor het duidelijk waarnemen van nabijzijnde voorwerpen in te rigten, — hij wordt vérziende. Het omgekeerde heeft plaats bij hen, die zich doorgaans met nabijzijnde voorwerpen bezig houden, zoo als horlogemakers enz. Een afwisselend zien in de verte en van nabij is dus ten sterkste aan te bevelen.

Omtrent de veranderingen, die het oog bij zijne accommodatie ondergaat, wist men voorheen niet veel met zekerheid te zeggen. Drie dingen waren mogelijk. De afstand van het netvlies tot de kristallens kon veranderen, de lens zelve kon zich vóór- en achterwaarts bewegen, en het straalbrekend vermogen der afzonderlijke deelen — van het hoornvlies of van de kristallens — kon eene wijziging ondergaan. Nadat men eerst de onmogelijkheid eener plaatsverandering van het netvlies had aangetoond, beschouwde men algemeen de beweging der kristallens als de oorzaak der accommodatie, tot dat het in den laatsten tijd uit eene reeks van schrander uitgedachte proeven gebleken is, dat juist geene plaatsverwisseling, maar enkel eene vormverandering der kristallens, namelijk eene vermeerderde welving harer oppervlakte voor digter bij gelegene voorwerpen, en een terugkeer tot de vroegere geringere welving voor meer verwijderde zaken — iets dat door de veerkracht der lens geschiedt — het accommodatie-vermogen uitmaakt. Men heeft dit bewezen door de volgende proef: Men kan van eene vlam, die vóór het oog is geplaatst, drie spiegelbeelden verkrijgen, die naast elkander staan, twee regte (Fig. 1. a en b) van de bolle bovenvlakken van het hoornvlies en van de kristallens, en een omgekeerd beeld (c) van het achterste vlak der lens of van de hiermede overeenkomende holle oppervlakte van het glasachtig ligchaam, waarin de lens is bevat. Wanneer nu de lens bij het zien van nabij meer welving krijgt, dan moet de grootte en de plaats van het middelste beeld eene wijziging ondergaan, terwijl die der beide anderen dezelfde blijven. Dit is inderdaad het geval (Fig. 2. b). Wordt de proef zóó gedaan, dat het oog, voor verwijderde voorwerpen ingerigt, zich op nabijzijnde vestigt, dan wordt het middelste spiegelbeeld kleiner en verandert van plaats. Om het bedrag der inkrimping en dus dat van de veranderde welving der lens te meten, nam men, in plaats van deze vlam, een scherm met twee gaten, waarachter men lichten plaatste. Bij de naderings-accommodatie worden niet alleen de middelste spiegelbeelden dezer openingen kleiner,maar zij naderen ook tot elkander, zoodat men uit de gewijzigde afstanden de vormveranderingen der lens bepalen kan (Fig. 3 b en 4 b). Hierdoor is de vermeerderende kromming van de oppervlakte der lens bij het zien van nabijzijnde voorwerpen boven allen twijfel verheven, en men heeft ze zelfs gemeten,terwijl men tevens uit kleine veranderingen van het omgekeerde spiegelbeeld eene geringe vermeerdering der welving van de achterste oppervlakte der lens heeft opgemaakt. Lens veranderingenVraagt men, door welke middelen die vormverandering der lens wordt teweeggebragt, dan klinken ons enkel uit het gebied der onderstellingen eenige antwoorden te gemoet. Het spreekt van zelf, dat wij ze in de eerste plaats in de fijne spieren van het regenboogvlies en van het vaatvlies moeten zoeken. Eene naauwkeurige beschrijving van de werking dier spieren ten behoeve der accommodatie blijft echter nog altijd ontbreken.

< >